ECLI:NL:CBB:2015:47

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 februari 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
AWB 12/613
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen randvoorwaardenkorting GLB-inkomenssteun 2006 wegens niet-aangifte landbouwgrond

In deze zaak heeft de Maatschap [naam] beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, waarbij een randvoorwaardenkorting van 3% werd opgelegd op de GLB-inkomenssteun voor het jaar 2011. De Staatssecretaris had vastgesteld dat appellante niet al haar percelen had opgegeven in de Gecombineerde opgave 2011, wat leidde tot de korting. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat appellante percelen 16, 17 en 18 niet had opgegeven, terwijl deze percelen als landbouwgrond werden aangemerkt. De appellante voerde aan dat deze percelen niet geschikt waren voor begrazing en dus niet als landbouwgrond konden worden aangemerkt. Het College oordeelde echter dat de controleur van de Algemene Inspectiedienst (AID) had vastgesteld dat de percelen wel degelijk als begraasde heide werden gebruikt. De verklaring van Staatsbosbeheer werd als te algemeen beschouwd en niet voldoende om de bevindingen van de AID te weerleggen. Het College concludeerde dat de Staatssecretaris de korting terecht had opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 27 februari 2015.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/613
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2015 in de zaak tussen

Maatschap [naam], te [plaats], appellante
(gemachtigde: mr. W. Zonderland-Knijn),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2012 heeft verweerder op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) een randvoorwaardenkorting van 3 % opgelegd op de aan appellante voor het jaar 2011 te verlenen rechtstreekse betalingen in verband met het feit dat zij niet al haar percelen heeft opgegeven in de Gecombineerde opgave 2011.
Bij besluit van 16 mei 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2014, waar het beroep gevoegd is behandeld met het beroep onder nummer 12/942. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden.
Bij brief van 28 januari 2014 heeft het College het onderzoek heropend.
Appellante heeft nadere stukken in het geding gebracht. Verweerder heeft hierop gereageerd.
Beide partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nader onderzoek te zitting.

Overwegingen

1.1
Met het formulier “Gecombineerde opgave 2011” verzoekt appellante om uitbetaling van haar toeslagrechten. Zij geeft de percelen 1 tot en met 12, 14 en 15 met een oppervlakte van 23.25 ha op. Verweerder kent appellante uiteindelijk bij besluit van 21 mei 2014 (dit is een herziene beslissing op het bezwaar tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2011) een bedrag van € 12.248,45 aan bedrijfstoeslag toe.
1.2
Appellante vermeldt bij de opgave haar percelen 16 (8.63 ha), 17 (5.12 ha) en 18 (13.12 ha) niet. Verweerders Algemene Inspectiedienst (AID) houdt op 14 juni 2011een Rapid Field Visit op het bedrijf van appellante. Daarbij wordt vastgesteld dat zij deze percelen in 2011 gebruikt als begraasde heide (gewascode 2304) met gebruikstitel pacht binnen reservaat (gebruikscode 11).
2. Volgens verweerder zijn de percelen 16, 17 en 18 landbouwgrond omdat zij voor de landbouw worden gebruikt of hiervoor beschikbaar zijn. Van de totale oppervlakte die appellante in 2011 als landbouwgrond in gebruik blijkt te hebben, is in totaal 14.34 ha niet opgegeven. Nu de niet opgegeven oppervlakte meer is dan 20% van de wel opgegeven
oppervlakte (hetgeen appellante niet betwist) levert dit een korting op van 3%.
3. Appellante wijst er op dat de percelen zijn afgeplagd en erg zanderig zijn en dat van begrazing geen sprake is. Dit blijkt uit een verklaring van Th. Heufkens, beheerder Achterhoek van Staatsbosbeheer van 15 maart 2012 en uit het feit dat appellante geen vergoeding betaalt voor de percelen. In de AID-rapporten staat niet dat de percelen worden begraasd. De percelen waren in 2011 niet in gebruik als bouwland of blijvend grasland en evenmin voor de teelt van blijvende gewassen. Nu de gewasgroei op de percelen nihil is zijn het geen beteelbare oppervlakten en is het geen landbouwgrond. Om die reden hoeft appellante de percelen niet op te geven. Volgens appellante onderzoekt verweerder ten onrechte de situatie ter plaatse niet.
Appellante voert verder aan dat verweerder de percelen in het kader van de bedrijfstoeslag 2012 aanmerkt als tijdelijk onbeteelbare grond. Appellante mag erop vertrouwen dat de definitie van beteelbare oppervlakte in de toelichting juist is. Een eventuele onjuistheid van deze definitie mag vanuit het oogpunt van rechtszekerheid niet tegen appellante worden gebruikt. Zij verzoekt om een kostenvergoeding en om vergoeding van de rente.
4. Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (…) luidde ten tijde en voor zover van belang als volgt:
“Artikel 2 – Definities
(…)
h) „landbouwgrond”: om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of voor de teelt van blijvende gewassen.
Artikel 19 – Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor rechtstreekse betalingen in waarin, voor zover van toepassing, worden vermeld:
a) alle landbouwpercelen op het bedrijf
(…)”
Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers (…) luidde ten tijde en voor zover van belang als volgt:
Artikel 12 – Inhoud van de verzamelaanvraag
1. De verzamelaanvraag bevat alle informatie die nodig is om te bepalen of aanspraak op de steun kan worden gemaakt, en met name:
(…)
d) de voor de identificatie van alle percelen landbouwgrond van het bedrijf benodigde gegevens, de oppervlakte van deze percelen, uitgedrukt in hectaren tot twee cijfers achter de komma, de ligging ervan en, voor zover relevant, het grondgebruik op die percelen
(…)
Artikel 13 – Specifieke eisen met betrekking tot de verzamelaanvraag en aangiften van bijzondere vormen van grondgebruik
(…)
8. De in artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde vormen van grondgebruik en de in bijlage VI bij die verordening bedoelde vormen van grondgebruik of de voor de in artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde specifieke steun aangegeven oppervlakten ingeval die oppervlakten niet op grond van het onderhavige artikel hoeven te worden aangegeven, worden in een afzonderlijke rubriek op de verzamelaanvraag aangegeven.
Vormen van grondgebruik die niet dienstig zijn voor de in de titels III, IV en V van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde steunregelingen en die evenmin in bijlage VI bij die verordening worden bedoeld, worden aangegeven in een of meer rubrieken „andere vormen van grondgebruik”
(…)
Artikel 55 – Niet-aangifte van alle oppervlakten
1. Indien een landbouwer voor een bepaald jaar niet alle in artikel 13, lid 8, bedoelde oppervlakten aangeeft en het verschil tussen enerzijds de totale in de verzamelaanvraag aangegeven oppervlakte en anderzijds de som van de aangegeven oppervlakte en de totale oppervlakte van de niet-aangegeven percelen groter is dan
3% van de aangegeven oppervlakte, wordt het totale bedrag van de rechtstreekse betalingen die in dat jaar aan die landbouwer moeten worden gedaan, verlaagd met maximaal 3% afhankelijk van de ernst van het verzuim
(…)”
De Regeling luidde ten tijde en voor zover van belang als volgt:
“Artikel 70
Indien een landbouwer niet alle in artikel 13, achtste lid, van verordening 1122/2009 bedoelde oppervlakten opgeeft en daarbij het verschil tussen enerzijds de totale in de verzamelaanvraag aangegeven oppervlakte en anderzijds de som van de aangegeven oppervlakte en de totale oppervlakte van de niet-aangegeven percelen groter is dan 3% van de aangegeven oppervlakte, wordt het totale bedrag van de rechtstreekse betalingen die in dat jaar aan die landbouwer moet worden gedaan, als volgt verlaagd:
a. indien het verschil groter is dan 3% en kleiner dan of gelijk aan 10% bedraagt de verlaging 1%;
b. indien het verschil groter is dan 10% en kleiner dan of gelijk aan 20% bedraagt de verlaging 2%;
c. indien het verschil groter is dan 20% bedraagt de verlaging 3%.”
5. Het College komt tot de volgende beoordeling.
Bij de gewascode 2304 ‘heide begraasd’ gaat het om percelen die begraasd worden en hoofdzakelijk bestaan uit heide. Deze gewascode is alleen van belang als een landbouwer toeslagrechten heeft en deze wil laten uitbetalen op heide. Voorwaarde is dat begrazing plaatsvindt door minimaal 0,15 GVE per hectare. Voor de bepaling van de GVE worden alleen de aantallen runderen, schapen of geiten meegeteld. Indien een landbouwer niet aan deze voorwaarde voldoet, kan hij deze gewaspercelen opgeven als ‘overige natuurterreinen’ met gewascode 2303.
6. Het College overweegt dat de controleur van de AID ten tijde van de controle ter plaatse heeft vastgesteld dat de percelen voldoen aan de gewascode ‘begraasde heide’ en ook daadwerkelijk werden begraasd dan wel sporen van begrazing vertoonden. De verklaring van Staatsbosbeheer dat van begrazing geen sprake kan zijn omdat het terrein daarvoor ongeschikt is, kan daaraan naar het oordeel van het College niet afdoen omdat deze verklaring in het licht van de gedetailleerde en concrete vaststellingen van de AID te algemeen is. Dat geldt ook voor de stelling dat verweerder de percelen in 2012 zou hebben aangemerkt als ‘tijdelijk onbeteelbare grond’: nog daargelaten dat een beoordeling met betrekking tot 2012 op zichzelf niets zegt over de situatie in 2011 stelt het College vast dat deze stelling niet met concrete gegevens is onderbouwd.
7. Onder deze omstandigheden moet dan ook van de juistheid van de constatering van de AID worden uitgegaan. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van het College de percelen 16, 17 en 18 terecht als percelen met gewascode 2304 aangemerkt. Nu de percelen worden gebruikt voor de teelt van blijvende gewassen, zijn zij landbouwgrond als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder h, van Verordening (EG) nr. 73/2009 en had appellante deze percelen gelet op de ter zake geldende regelgeving moeten vermelden in haar Gecombineerde opgave 2011.
Nu appellante dit niet heeft gedaan moest verweerder gelet op artikel 70 van de Regeling het totale bedrag aan rechtstreekse betalingen over het jaar 2011 verlagen. Naar het oordeel van het College is niet gebleken dat verweerder gelet op het bepaalde in artikel 70, aanhef en onder c, van de Regeling ten onrechte de verlaging op 3 % heeft gesteld.
8.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. E. van Kerkhoven