ECLI:NL:CBB:2015:404

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 maart 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
13/962
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.R. Winter
  • G.J.P. Leuverink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag zonnepanelen op basis van niet-ontvangen aanvraag

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 maart 2015 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de Minister van Economische Zaken over de afwijzing van een subsidieaanvraag voor fotovoltaïsche zonnepanelen. De appellant had op 28 juni 2013 een subsidieaanvraag ingediend via het E-loket, maar deze aanvraag was door de Minister niet ontvangen. De Minister heeft de subsidieaanvraag op 3 oktober 2013 afgewezen, omdat het subsidieplafond was bereikt. De appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 21 november 2013 ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld bij het College.

Tijdens de zitting op 16 februari 2015 heeft de appellant betoogd dat hij er van overtuigd is dat hij de aanvraag op 28 juni 2013 heeft ingediend. Hij stelde dat hij niet op de hoogte was dat zijn aanvraag niet was ontvangen en dat hij, indien hij hierover was geïnformeerd, tijdig een nieuwe aanvraag had kunnen indienen. De Minister heeft echter gesteld dat de aanvraag nooit is verzonden, omdat de appellant niet op de verzendknop had geklikt. Het College heeft vastgesteld dat de aanvraag als concept was opgeslagen en dat de appellant verantwoordelijk was voor het indienen van de aanvraag.

Het College heeft geoordeeld dat de aanvraag die op 12 september 2013 is ontvangen, na het bereiken van het subsidieplafond is binnengekomen. Hierdoor was de Minister verplicht om de aanvraag af te wijzen op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het verifiëren van de ontvangst van elektronische aanvragen door de aanvrager.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/962
27378

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2015 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

en

de Minister van Economische Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidieaanvraag van appellant afgewezen.
Bij besluit van 21 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2015. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College neemt de volgende, niet betwiste feiten als vaststaand aan. Appellant heeft op 28 juni 2013, langs elektronische weg (het E-loket) een subsidieaanvraag ingevuld voor fotovoltaïsche zonnepanelen in het kader van de Subsidieregeling energie en innovatie, onderdeel fotovoltaïsche zonnepanelen (stcrt. 20 december 2012, nr 26512). Op 8 augustus 2013 was het subsidieplafond van €50.882.000,- bereikt. Toen appellant op 11 september 2013 bij verweerder informeerde naar het besluit op zijn aanvraag, vernam hij dat zijn aanvraag door verweerder niet was ontvangen. Op 12 september 2013 heeft verweerder een subsidieaanvraag van appellant ontvangen.
2.1
Bij besluit van 3 oktober 2013 heeft verweerder de aanvraag van 12 september 2013, afgewezen op grond van artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Door het toekennen van subsidie voor andere aanvragen die eerder aan de wettelijke vereisten voldeden, was het subsidiebudget uitgeput. Voor het project van appellant was geen subsidie meer beschikbaar.
2.2
Bij besluit van 21 november 2013 heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard en de afwijzing van de subsidie gehandhaafd.
3.1
Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Appellant voert aan dat hij er van overtuigd is dat hij op 28 juni 2013 elektronisch een aanvraag heeft ingediend. Of de aanvraag nu wel of niet is ingediend, de gegevens waren in ieder geval bij verweerder bekend en geregistreerd, zij het in dit geval als “concept-aanvraag”.
3.2
Appellant stelt zich voorts op het standpunt dat wanneer verweerder hem zou hebben geïnformeerd dat na het indienen van de aanvraag, volgens vaste praktijk, een ontvangstbevestiging zou worden verstuurd, hij zich eerder zou hebben gerealiseerd dat verweerder zijn aanvraag niet had ontvangen. In dat geval had hij zijn aanvraag nog tijdig, dat wil zeggen voor het bereiken van het subsidieplafond, kunnen dienen.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de aanvraag niet heeft ontvangen omdat appellant de aanvraag niet heeft verstuurd. Verweerder ontvangt een elektronische aanvraag altijd als er op “verzenden” is geklikt tenzij er sprake is van een technische storing, die zich in de bewuste periode niet heeft voorgedaan.
Verweerder heeft zijn elektronisch aanvraagprocedure zo ingericht dat na het invullen van de aanvraaggegevens een opsomming van deze gegevens wordt weergegeven, het vakje “verklaring en ondertekening” moet worden aangevinkt en dat daarna op de knop “ondertekenen en verzenden” moet worden geklikt. Gebeurt dat laatste niet, dan wordt de aanvraag niet verzonden maar als concept behouden. Via de menuknop “mijn overzicht” kan een aanvrager eenvoudig zien of een aanvraag als “concept” dan wel als ”ingediend” staat geregistreerd. Voorts heeft appellant op 2 november 2013 gezegd dat hij er aan twijfelt of hij op “ verzenden” heeft geklikt. Deze eerdere verklaring strookt niet met zijn in beroep ingenomen standpunt dat hij er stellig van overtuigd is dat hij de aanvraag heeft ingediend, aldus verweerder.
4.2
Tot slot wijst verweerder er op dat hij op zijn website, bij de “veel gestelde vragen”, vermeldt dat een aanvrager per email een ontvangstbevestiging van zijn aanvraag ontvangt. Dit is niet alleen bij verweerder praktijk, ook bijvoorbeeld bij de belastingdienst bij het indienen van de belastingaangifte of bij het doen van aankopen via webshops. Bovendien is verweerder verplicht om de ontvangst van elektronische aanvragen te bevestigen op grond van artikel 4:3a van de Awb. Verweerder heeft een afschrift van de informatie die hij onder “veel gestelde vragen” vermeld, overgelegd.
5. Het College stelt vast dat de aanvraag die appellant op 28 juni 2013 heeft willen indienen, verweerder als zodanig nooit heeft bereikt. Gebleken is dat de door appellant ingevulde gegevens zijn opgeslagen in het systeem van verweerder als conceptaanvraag wat niet gelijk te stellen is met een definitieve aanvraag. Appellant heeft gekozen om zijn aanvraag elektronisch in te dienen en is daarvoor verantwoordelijk. In de stukken noch in het onderzoek ter zitting heeft het College aanknopingspunten kunnen vinden dat het feit dat de elektronische aanvraag door verweerder niet is ontvangen, hier niet voor risico van appellant komt.
Bij de elektronische aanvraag heeft verweerder onder “veel gestelde vragen” vermeld dat hij een ontvangstbevestiging verstuurt in geval van elektronisch ingediende aanvragen. Verweerder heeft hiermee voldoende informatie gegeven over de verzending van ontvangstbevestigingen in de elektronische procedure. Van appellant mocht worden verwacht dat hij verifieert of de aanvraag waarvan hij meent dat hij die had verstuurd, ook daadwerkelijk is ontvangen door verweerder. Dat, zoals appellant ter zitting nog heeft gesteld, de elektronische aanvraagprocedure, hier zo gebrekkig zou zijn ingericht dat hem niet zou kunnen worden verweten dat hij te weinig alert is geweest op het punt van het verifiëren van de ontvangst van de aanvraag, is op generlei wijze gebleken.
Vaststaat dat de aanvraag die verweerder heeft bereikt op 12 september 2013, is binnengekomen nadat het subsidieplafond is bereikt. Dit brengt met zich dat verweerder ingevolge artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden was de aanvraag van appellant af te wijzen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, in aanwezigheid van mr. G.J.P. Leuverink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2015.
w.g. R.R. Winter w.g. G.J.P. Leuverink