In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin een klacht is behandeld die door klagers is ingediend tegen de accountant, appellant in deze procedure. De klacht betreft het handelen van de accountant in het kader van een boekenonderzoek bij een vennootschap onder firma, waarbij klagers betrokken zijn. De accountantskamer heeft op 2 mei 2014 een uitspraak gedaan, waarin zij de klacht deels gegrond en deels ongegrond heeft verklaard, en de accountant een berisping heeft opgelegd. Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De procedure in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 30 september 2015. Tijdens de zitting zijn appellant, zijn gemachtigde en klagers verschenen. De kern van het geschil betreft de vraag of de accountant zijn verplichtingen jegens de klagers heeft geschonden door hen niet tijdig te informeren over zijn bevindingen na de controle van de administratie. Klagers stellen dat de accountant hen niet heeft geïnformeerd over het gebrek aan overeenstemming over de aan te leveren gegevens, wat heeft geleid tot de beëindiging van de opdracht.
Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de accountantskamer terecht heeft vastgesteld dat de accountant in strijd heeft gehandeld met de fundamentele beginselen van zorgvuldigheid en deskundigheid. Het College heeft echter ook geoordeeld dat de maatregel van berisping te zwaar was en heeft deze vernietigd. In plaats daarvan heeft het College de maatregel van schriftelijke waarschuwing opgelegd aan de accountant. De uitspraak van het College is openbaar uitgesproken op 23 november 2015.