In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een accountant tegen een tussenbeslissing van de accountantskamer. De accountantskamer had op 30 oktober 2014 besloten dat de behandeling van een ingetrokken klacht tegen de accountant, ingediend door Stichting SOBI, Kalvermesterij Damka B.V. en Theo Wijntjes B.V., om redenen aan het algemeen belang ontleend, moest worden voortgezet. De accountant had goedkeurende verklaringen afgegeven bij de jaarrekeningen van Weyl Holding B.V. over de jaren 2008 en 2009, maar de klaagsters stelden dat hij veertien frauderisicofactoren had genegeerd en niet de juiste controlewerkzaamheden had verricht. De accountant heeft hoger beroep ingesteld tegen de tussenbeslissing, maar de accountantskamer oordeelde dat het beroep op niet-ontvankelijkheid wegens overschrijding van de driejaarstermijn faalde. De accountant stelde dat er geen eerlijk proces was geweest, omdat hij niet de gelegenheid had gekregen om zijn standpunt toe te lichten. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat artikel 43, lid 2, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) bepaalt dat hoger beroep niet openstaat tegen tussenbeslissingen van de accountantskamer. Het College verduidelijkte dat de houdbaarheid van de tussenbeslissing wel aan de orde kan worden gesteld in een hoger beroep tegen de einduitspraak. De accountant had niet aangetoond dat er zeer zwaarwegende omstandigheden waren die doorbreking van het appèlverbod rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan op 13 november 2015.