ECLI:NL:CBB:2015:38

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
26 februari 2015
Zaaknummer
AWB 15/119
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor identificatie en registratie van paarden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 februari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een last onder dwangsom had gekregen van de Staatssecretaris van Economische Zaken. De last hield in dat de verzoeker binnen vier weken de overtreding van artikel 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren diende op te heffen, anders zou hij een dwangsom van € 1.500,- per twee weken verbeuren, met een maximum van € 7.500,-. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit was ongegrond verklaard door de Staatssecretaris. De verzoeker, die gewetensbezwaren had tegen het chippen van zijn paarden, verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 16 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de verzoeker 47 paarden houdt die niet zijn geïdentificeerd en geregistreerd volgens de Regeling. De verzoeker betwistte niet dat er geen transponder (chip) was ingebracht bij de paarden en stelde dat het chippen schadelijk is voor de dieren. Hij had een alternatief voorstel voor identificatie ontwikkeld, maar dit was door de Staatssecretaris afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het geschil, gezien de gewetensbezwaren van de verzoeker, door een meervoudige kamer van het College behandeld diende te worden.

De voorzieningenrechter besloot het verzoek toe te wijzen, de last onder dwangsom en het bestreden besluit te schorsen tot het College uitspraak had gedaan in de bodemzaak. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de verzoeker bij schorsing zwaarder woog dan het belang van de Staatssecretaris om handhavend op te treden. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/119

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 februari 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. C.R. Jansen),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 11 september 2014 heeft verweerder verzoeker een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren (Regeling). Verweerder heeft verzoeker opgelegd om binnen vier weken na verzending van dit besluit de overtreding van artikel 39 van de Regeling op te heffen. Indien verzoeker zich niet aan deze last houdt verbeurt hij een dwangsom van € 1.500,- elke twee weken dat de overtreding voortduurt met een maximum van € 7.500,-. De begunstigingstermijn eindigt op 2 maart 2015.
Bij besluit van 19 januari 2015 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2015.
Verzoeker is verschenen, vergezeld door [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 3].
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- schorst het bestreden besluit en de last onder dwangsom tot het College uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 490,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft geconstateerd dat verzoeker paarden houdt die niet zijn geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig deze Regeling. Bij de paarden is geen transponder (chip) ingebracht. Verzoeker heeft dit niet betwist. Derhalve staat vast dat de 47 paarden van verzoeker niet zijn geïdentificeerd zoals de Regeling voorschrijft in artikel 38u, eerste lid en verzoeker dus dit artikel overtreedt. Verzoeker wil zijn paarden niet identificeren overeenkomstig de voorgeschreven wijze, omdat hij gewetensbezwaren heeft tegen het inbrengen van een chip in de hals van een paard. Volgens verzoeker is het inbrengen van een vreemd voorwerp in de hals schadelijk voor het paard en is naar de gevolgen voor de gezondheid en het welzijn onvoldoende onderzoek gedaan. Verzoeker stelt dat er een alternatieve methode is die zeker zo betrouwbaar is als het "chippen". In het verleden, tot 2009, was een alternatieve methode toegestaan. Verzoeker heeft in samenspraak met andere gewetensbezwaarde paardenhouders een protocol voor alternatieve identificatie ontwikkeld, maar de staatssecretaris van Economische Zaken heeft dit voorstel afgewezen. Verzoeker is het daar niet mee eens, en hij wijst er op dat de Europese regelgeving Nederland wel ruimte biedt om een alternatieve wijze van identificatie van paarden toe te passen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het onderhavige geschil, waarin verzoeker centraal stelt dat zijn gewetensbezwaren tegen het "chippen" van zijn dieren de overtreding van de Regeling kunnen rechtvaardigen, naar zijn aard behoort te worden behandeld door een meervoudige kamer van het College. Afwijzing van het verzoek betekent dat verzoeker op korte termijn moet voldoen aan de maatregel van de last onder dwangsom, te weten het laten inbrengen van een transponder bij de paarden. De gevolgen daarvan zijn onomkeerbaar. Daarbij komt dat verzoeker te kennen heeft gegeven dat hij, om het laten inbrengen van een transponder bij zijn paarden te vermijden, de paarden zal euthanaseren.
4. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat onmiddellijke uitvoering van de in de last genoemde maatregel thans onevenredig nadeel oplevert voor verzoeker. Het belang van verzoeker bij schorsing van het bestreden besluit en de last onder dwangsom weegt zwaarder dan het belang van verweerder meteen handhavend op te treden. Het belang van verweerder betreft uitsluitend het belang dat is gelegen in het hanteren van een eenduidige en uniforme werkwijze in het kader van uitvoering en handhaving.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit en de last onder dwangsom worden geschorst tot het College uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak. Het College zal zich inspannen de behandeling van dit beroep door een meervoudige kamer te laten plaatsvinden nog voor de zomer van 2015.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van
€ 490,- en een wegingsfactor 1).
7. Tot slot dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht, voor zover het de voorlopige voorziening betreft, te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2015.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.M. Beishuizen