ECLI:NL:CBB:2015:377

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 november 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
14/705
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling budget zorginstelling op basis van nacalculatie 2009

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 november 2015 uitspraak gedaan in het beroep van Woonzorgnet B.V. tegen de Nederlandse Zorgautoriteit. Het beroep was gericht tegen de vaststelling van het budget voor de zorginstelling voor het jaar 2009, gebaseerd op een nacalculatie. Woonzorgnet B.V. betwistte dat de huisvestingsgebonden kosten en de onderverdeling van plaatsen correct waren vastgesteld op 114 bezette plaatsen in plaats van 130. Het College oordeelde dat de Nederlandse Zorgautoriteit het aantal plaatsen op 114 had kunnen vaststellen, zoals eerder was geoordeeld in een uitspraak van 16 april 2013. Daarnaast voerde appellante aan dat de correctie op de gerealiseerde productie in 2009 onterecht was, omdat zij uitging van 38.059 verblijfsdagen in plaats van het gerealiseerde aantal van 29.090. Het College oordeelde dat de Beleidsregel Nacalculatie 2009 geen vergoeding biedt voor niet gerealiseerde productie en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de beleidsregels rechtvaardigden. Het beroep van Woonzorgnet B.V. werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. W.E. Doolaard als voorzitter, en de griffier was mr. J.M.M. Bancken.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/705
[13950]

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 november 2015 in de zaak tussen

Woonzorgnet B.V., te Renkum, appellante

(gemachtigde: mr. M.A. T Schroots),
en

de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster

(gemachtigde: mr. M.G. van Horzen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerster, op basis van de door appellante ingediende nacalculatieopgave 2009, het budget van appellante voor het jaar 2009 vastgesteld. Daarbij heeft verweerster de door appellante voor een totaalbedrag van € 725.928,-- gedane aanvraag voor “overige mutaties” afgewezen. Voorts heeft verweerster een correctie toegepast van € 766.995,-- wegens onderproductie.
Bij besluit van 6 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellante gegrond verklaard voor zover het betreft de onderverdeling van 114 plaatsen Kleinschalig Wonen en voor deze post alsnog een bedrag van € 334.361,-- in de aanvaardbare kosten 2009 opgenomen. Het bezwaar is voor het overige ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2015.
Namens appellante is verschenen E.T.A. Kindt, algemeen directeur, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts is voor verweerster verschenen E.A.L. Capello.

Overwegingen

1. Verweerster heeft bij tariefbeschikking van 9 december 2009 in het kader van de herschikking het budget voor appellante voor het jaar 2009 vastgesteld op basis van 106 bezette plaatsen. Verweerster heeft het door appellante daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 1 juli 2010 gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat bij wijze van frictiekosten, in verband met een verbouwing van de locatie De Keijenberg, alsnog 8 plaatsen zijn opgenomen in het budget, zodat in totaal de kosten voor 114 plaatsen zouden worden vergoed. Aan het bezwaar van appellante dat daarnaast 16 plaatsen vergoed zouden moeten worden vanwege niet bezette plaatsen bij de locatie Van Muijlwijk, is verweerster niet tegemoet gekomen. Het door appellante tegen het besluit van verweerster ingestelde beroep heeft het College bij uitspraak van 16 april 2013, ECLI:NL:CBB:2013:CA0923 ongegrond verklaard.
2. Het beroep van appellante is ertegen gericht dat verweerster in het kader van de nacalculatie 2009 de huisvestingsgebonden kosten (“loonkosten overig”, “materiële kosten overig” en “kapitaallasten kleinschalig wonen”) alsmede de gewijzigde onderverdeling van de plaatsen heeft gebaseerd op 114 bezette plaatsen. Volgens appellante zou hierbij moeten worden uitgegaan van 130 plaatsen. Appellante heeft in dit verband aangevoerd dat het verschil van 16 plaatsen betrekking heeft op de locatie Van Muijlwijk en dat de uitbreiding met die locatie heeft plaatsgevonden omdat de zorgkantoren Arnhem en Nijmegen met klem hadden aangedrongen op het openen van deze nieuwe locatie ter verkorting van de wachtlijst. De wachtlijst bleek echter korter dan door de zorgkantoren was voorgesteld en de cliënten uit de regio Nijmegen bleken niet bereid om op de locatie Van Muijlwijk in Arnhem te komen wonen. Door deze verkeerde inschatting van de zorgkantoren heeft de locatie Van Muijlwijk bij de opstart te kampen gehad met leegstand. Onder die omstandigheden dienen de gevolgen van de onjuiste inschatting voor rekening van de zorgkantoren te komen, in ieder geval niet voor rekening van appellante. Om die reden is met de beide zorgkantoren afgesproken om voor het budget van 2009 uit te gaan van 130 bezette plaatsen.
3. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat verweerster ten onrechte een correctie heeft toegepast op de gerealiseerde productie in 2009. Appellante stelt hiertoe dat in het kader van de nacalculatie 2009 dient te worden uitgegaan van 38.059 verblijfsdagen in plaats van het werkelijk gerealiseerde aantal verblijfsdagen van 29.090. De met de zorgkantoren overeengekomen productie van 38.059 verblijfsdagen kon als gevolg van de onjuiste inschatting van de zorgkantoren voor wat betreft de locatie Van Muijlwijk niet worden gehaald. Om die reden is met de zorgkantoren afgesproken om in het kader van de nacalculatie 2009 toch uit te gaan van 38.059 verblijfsdagen.
4. Appellante heeft zowel voor wat betreft de huisvestingsgebonden kosten als de gerealiseerde verblijfsdagen benadrukt dat met de zorgkantoren onvoorwaardelijke afspraken zijn gemaakt. Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden, aangezien het initiatief voor de opening van locatie Van Muijlwijk bij de zorgkantoren lag. In verband met deze kwestie hangt appellante een claim van zorgkantoor Arnhem van ruim € 1 miljoen boven het hoofd. Appellante heeft verweerster meerdere keren verzocht om minnelijk overleg (mediation) teneinde een redelijke oplossing voor alle partijen te bereiken, maar verweerster is daartoe niet bereid gebleken.
5. Verweerster heeft in reactie op het betoog van appellante aangevoerd dat zij geen partij is bij de afspraken tussen appellante en het zorgkantoor en dat zij een eigen verantwoordelijkheid heeft om aanvragen van partijen te toetsen aan de beleidsregels. Ten aanzien van de huisvestingsgebonden kosten heeft verweerster, onder verwijzing naar de procedure die is geëindigd met de eerdergenoemde uitspraak van het College van 16 april 2013, aangevoerd dat er – bij wijze van frictiekosten – reeds 8 plaatsen extra in het budget voor 2009 zijn opgenomen. Aldus is voorzien in een vergoeding voor huisvestingsgebonden kosten op basis van in totaal 114 plaatsen, terwijl de werkelijke bezetting in 2009, gezien de gerealiseerde productie van 29.090 verblijfsdagen, in feite slechts 79,9 plaatsen bedroeg. Op grond van de Beleidsregel Nacalculatie CA-397 (hierna: Beleidsregel Nacalculatie 2009) wordt volledig nagecalculeerd op basis van geleverde productie. Genoemde beleidsregel biedt geen mogelijkheid om onderproductie in verband met leegstand te vergoeden.
6. Het College is van oordeel dat verweerster terecht erop heeft gewezen dat reeds bij uitspraak van 16 april 2013 is geoordeeld dat verweerster het aantal plaatsen voor het jaar 2009 ten aanzien van de normatieve kapitaallasten en huisvestingskosten heeft kunnen vaststellen op 114 en dat ten aanzien van de opstartproblematiek bij de locatie Van Muijlwijk geen sprake is van bijzondere omstandigheden, aangezien appellante als professionele instelling primair zelf verantwoordelijk is voor haar investeringsbeslissingen. De hiertegen gerichte beroepsgrond faalt.
7. Het College is van oordeel dat de beroepsgrond tegen de correctie wegens onderproductie eveneens faalt, aangezien de Beleidsregel Nacalculatie 2009 niet voorziet in vergoeding van niet gerealiseerde productie. Voorts is niet gebleken dat de weigering van verweerster om af te wijken van de beleidsregels onevenredige gevolgen voor appellante heeft.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, mr. J.A.M. van den Berk en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2015.
w.g. W.E. Doolaard w.g. J.M.M. Bancken