ECLI:NL:CBB:2015:374

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
12/657
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing versnelde afschrijving immateriële vaste activa door de Nederlandse Zorgautoriteit

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting VieCuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg (appellante) en de Nederlandse Zorgautoriteit (verweerster) over de afwijzing van een verzoek tot versnelde afschrijving van immateriële vaste activa. Appellante had een verzoek ingediend voor versnelde afschrijving van een bedrag van € 8.506.523 voor aan het A-segment toe te rekenen immateriële vaste activa en € 2.139.382 voor aan het B-segment toe te rekenen immateriële vaste activa. De verweerster heeft dit verzoek afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 3.868.153 voor plankosten van de nieuwbouw in het A-segment en € 1.335.651 voor het B-segment. Appellante betwistte de afwijzing van het resterende bedrag en voerde aan dat de definitie van immateriële vaste activa door verweerster niet consistent was toegepast. Het College heeft overwogen dat de afwijzing van de resterende bedragen terecht was, omdat de kosten van de interim-OK's niet voldeden aan de voorwaarden voor versnelde afschrijving. Het College heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van ongelijke behandeling ten opzichte van andere ziekenhuizen. De uitspraak concludeert dat het beroep van appellante ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/657
13950

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 november 2015 in de zaak tussen

Stichting VieCuri Medisch Centrum voor Noord-Limburg, te Venlo, appellante

(gemachtigde: mr. D.E. Boselie),
en

de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster

(gemachtigde: mr. H.M. den Herder).

Procesverloop

Met de tariefbeschikking van 26 september 2011 heeft verweerster de nacalculatie van de aanvaardbare kosten voor het jaar 2010 vastgesteld.
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft verweerster het bezwaar van appellante tegen die tariefbeschikking gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2013 waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Bij beschikking van 7 april 2014 heeft het College het onderzoek heropend en daarbij verweerster om nadere inlichtingen verzocht.
Verweerster heeft op 19 mei 2014 nadere inlichtingen verstrekt. Op 25 juni 2014 heeft appellante hierop een reactie gegeven.
Bij brief van 26 september 2014 heeft appellante verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:45, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), welk verzoek appellante op 5 november 2014 nader heeft onderbouwd. Op 4 december 2014 heeft verweerster een reactie op dit verzoek gegeven. Bij brief van 10 december 2014 heeft het College partijen geïnformeerd dat het geen aanleiding ziet om het verzoek van appellante in te willigen.
Op 13 februari 2015 heeft een nadere zitting plaatsgevonden, waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De zaak van appellante is gelijktijdig behandeld met de zaken van drie andere appellanten (zaaknummers 12/781, 12/832 en 12/930). Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in de zaak 12/832 in de gelegenheid te stellen nadere schriftelijke inlichtingen te geven. Op 13 april 2015 heeft in de zaak 12/832 een nadere zitting plaatsgevonden. Het College heeft het onderzoek in deze zaak op 15 april 2015 gesloten. Op 10 juni 2015 is het onderzoek heropend en is verweerster verzocht nadere schriftelijke inlichtingen te geven. Verweerster heeft op 8 juli 2015 nadere schriftelijke inlichtingen verstrekt. Op 24 augustus 2015 heeft appellante hierop een reactie gegeven. Op 11 september 2015 heeft het College het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Appellante is een algemeen ziekenhuis, waarin medisch-specialistische zorg wordt geboden. De medisch-specialistische zorg is onderverdeeld in een A-segment waarvoor vaste tarieven gelden en een B-segment waarvoor vrije tarieven gelden. Onder de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) worden de tarieven voor ziekenhuiszorg berekend op basis van een voor een jaar geldend bedrag aan aanvaardbare kosten (het budget), waarvan de kapitaallasten (afschrijving en rente) een onderdeel vormen. De voor de kapitaallasten op te nemen bedragen voor afschrijvingen worden bepaald aan de hand van de Beleidsregel Afschrijving (CI-957/CA-165; geldend van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011). Deze beleidsregel gaat uit van vaste jaarlijkse afschrijvingspercentages.
Met ingang van 2012 komt de productieonafhankelijke kapitaallastenvergoeding voor ziekenhuizen te vervallen en dragen ziekenhuizen zelf het risico voor de dekking van de kapitaallasten. Mede in verband hiermee heeft verweerster een aantal overgangsregelingen in het leven geroepen.
Op verzoek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (minister) heeft verweerster de Beleidsregel Overgangsregime kapitaallastenvergoeding (CI-1085; geldend van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011) vastgesteld. Deze beleidsregel voorziet onder meer in versnelde afschrijving voor de immateriële activa over een periode van 3 jaar voor het aan het B-segment toe te rekenen aandeel van de boekwaarde van de immateriële vaste activa. De Beleidsregel Overgangsregime kapitaallastenvergoeding vermeldt, voor zover van belang:
"5. Afschrijving immateriële vaste activa
Bij de vaststelling van de aanvaardbare kosten kan voor de afschrijving op de in de aanvaardbare kosten opgenomen immateriële vaste activa in afwijking van de beleidsregel ‘afschrijvingen’ een (aanvullend) hoger afschrijvingsbedrag worden opgenomen. Het afschrijvingsbedrag bedraagt ten hoogste een deel van de boekwaarde van de immateriële vaste activa dat overeenkomt met het aandeel van de kapitaallasten in het B-segment waarop de overgangsregeling volgens deze beleidsregel niet meer van toepassing is. Het aldus bepaalde deel van de boekwaarde van de immateriële vaste activa wordt versneld afgeschreven over een periode van 3 jaar, met ingang van het jaar waarin uitbreiding van het B-segment heeft plaatsgevonden."
Op 22 juni 2010 heeft de minister op grond van artikel 7 van de Wmg aan verweerster een aanwijzing gegeven over de overgangsregeling kapitaallasten algemene en academische ziekenhuizen. (Stcrt. 2010, nr. 10255).
Artikel 2 van de aanwijzing bepaalt:
"1. De zorgautoriteit voorziet erin dat de in het kader van de huidige overgangsregeling kapitaallasten (beleidsregel NZa, CI-1085) aan het B-segment toe te rekenen immateriële activa in 3 jaar versneld worden afgeschreven. Die overgangsregeling blijft verder onveranderd gehandhaafd.
2. De zorgautoriteit voorziet er met betrekking tot de voor de in het A-segment opgenomen afschrijvingen in dat:
a. de afschrijvingen ten laste van het budget in 2009 en 2010 doorlopen;
b. de immateriële vaste activa die ultimo 2010, met inachtneming van de reguliere afschrijvingen 2010 resteren, volledig ten laste van de budgetten 2010 worden afgeschreven.
De Beleidsregel Compensatie IVA 2010 (BR-CU-2002; geldend van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010) voorziet in een volledige vergoeding voor afschrijvingen van immateriële vaste activa die aan het A-segment kunnen worden toegerekend. De Beleidsregel Compensatie IVA 2010 vermeldt, voor zover van belang:
ʺ 3. Toepassingsbereik
3.1.
Deze beleidsregel is van toepassing op:
a. immateriële vaste activa (IVA) conform definitie NZa-nacalculatieformulier / NZI-rekeningschema die
(i) in de jaarrekening 2008 als IVA waren geclassificeerd of
(ii) in eerdere jaarrekeningen als IVA waren geclassificeerd en in de jaarrekening 2008 waren geclassificeerd als financiële vaste activa of op basis van de aanvulling op de RJ-uiting 2008-2 als materiële vaste activa
(iii) in de jaarrekening 2007 zijn afgeboekt onder gelijktijdige opneming van een vordering op de overheid van dezelfde omvang met verwijzing naar afschaffing van het bouwregime;
b. (nieuwe) asbestproblemen en plankosten van lopende of na 2008 in gebruik genomen / te nemen bouwprojecten met WTZi-vergunning of gerealiseerd uit de trekkingsruimte waarvan activering uiterlijk in de jaarrekening 2010 plaatsvindt.ʺ
2. Appellante heeft met het nacalculatieformulier 2010 een verzoek ingediend voor versnelde afschrijving van een bedrag van € 8.506.523 voor aan het A-segment toe te rekenen immateriële vaste activa en een bedrag van € 2.139.382 voor aan het B-segment toe te rekenen immateriële vaste activa. Verweerster heeft dit verzoek afgewezen. In de beslissing op bezwaar heeft verweerster alsnog voor de plankosten van de nieuwbouw een bedrag van € 3.868.153 gehonoreerd voor het A-segment. Tevens heeft verweerster blijkens de berekening in de beslissing op bezwaar een bedrag van € 1.335.651 voor het B-segment gehonoreerd. Het resterende bedrag van de aanvraag heeft verweerster ook in bezwaar afgewezen. Een deel van deze posten waren in 2006 onder materiele vaste activa in de balans verwerkt en een ander deel betrof interim-kosten voor tijdelijke operatiekamers. In geschil is of verweerster het resterende bedrag terecht heeft afgewezen.
3. Definitie immateriële vaste activa
3.1
Appellante heeft bezwaren tegen de door verweerster gehanteerde definitie van het begrip immateriële vaste activa in de Beleidsregels Compensatie IVA 2010 en Overgangsregime kapitaallastenvergoeding. Appellante voert aan – samengevat weergegeven – dat op grond van onderdeel 3.1. onder a, van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 ziekenhuizen aanloopverliezen en (oude) plankosten versneld kunnen afschrijven wanneer zij die toevallig als immateriële vaste activa op de balans hadden staan. Ziekenhuizen die deze kosten anders hadden geboekt mogen dit niet. Dit verschil in behandeling is volgens appellante niet te rechtvaardigen en in strijd met de eisen van een redelijke beleidsbepaling. Evenmin is volgens appellante te rechtvaardigen dat onderdeel 3.1, onder b, van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 zich beperkt tot plankosten van projecten die na 2008 in gebruik genomen zijn of zullen worden. Het is volgens appellante billijk om ook plankosten van projecten die eerder in gebruik zijn genomen, te vergoeden. Appellante betwist voorts dat verweerster in beide beleidsregels is uitgegaan van hetzelfde begrip immateriële vaste activa. De Beleidsregel Overgangsregime kapitaallastenvergoeding is in november 2008 gepubliceerd. Ziekenhuizen konden bij de nacalculatie in 2009 voor het eerst hun aan het B‑segment toe te rekenen immateriële vaste activa voor versnelde afschrijving opvoeren. Verweerster heeft deze aanvragen zonder inhoudelijke beoordeling toegewezen. In 2010 en 2011 heeft verweerster de aanvragen voor aan het B-segment toe te rekenen immateriële vaste activa echter beoordeeld volgens de definitie immateriële vaste activa in de Beleidsregel Compensatie IVA 2010.
Appellante betoogt dat de kosten van de tijdelijke operatiekamers (interim-OK's) voldoen aan de voorwaarden van onderdeel 3.1, onder b, van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010. Volgens de bouwkostennota's van het College Bouw Zorginstellingen werden de kosten van interim-voorzieningen beschouwd als startkosten. Startkosten vormden een onderdeel van de voorbereidingskosten die na de ingebruikname van de nieuwbouw onder de immateriële vaste activa op de balans verwerkt mochten worden. De operatiekamers zijn na 2008 in gebruik genomen. Verweerster heeft bovendien toegestaan dat appellante in 2009 de aan het B‑segment toe te rekenen kapitaallasten van de interim-OK's versneld afschreef conform de Beleidsregel Overgangsregime kapitaallastenvergoeding. In haar nadere reactie van 24 augustus 2015 heeft appellante niet betwist dat zij voor de interim-OK's geen WTZi-vergunning had. Voorts heeft zij in die nadere reactie verklaard dat de kosten van de interim OK's niet ten laste van de trekkingsruimte zijn gebracht omdat zij die als vordering op de overheid onder de financiële vaste activa in de jaarrekening had verwerkt. Deze vordering is niet gehonoreerd. De Beleidsregel Compensatie IVA 2010 dateert van een latere datum dan de datum waarop appellante de kosten van de interim-OK's als vordering onder financiële vaste activa heeft geboekt en de jaarrekening 2009 heeft vastgesteld. Daardoor kon appellante niet weten dat zij door de kosten niet ten laste van de trekkingsruimte te brengen de kosten van de interim-OK's buiten het toepassingsbereik van onderdeel 3 van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 zou brengen. Een restrictieve uitleg van onderdeel 3.1, onder b van de beleidsregel waardoor de kosten van de interim-OK's niet voor versnelde afschrijving in aanmerking komen, is daarom in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van willekeur.
Appellante voert voorts aan dat verweerster in het bestreden beluit ten onrechte niet is ingegaan op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar verzoek op grond van de Beleidsregel Overgangsregime kapitaallastenvergoeding. Appellante bestrijdt dat zij zou hebben verzocht om de effecten van deze Beleidsregel Overgangsregime kapitaallastenvergoeding geheel te neutraliseren. Het verzoek om neutralisatie had alleen betrekking op regel 1612 van het nacalculatieformulier; regel 1613 gaat over de aan het B-segment toe te rekenen immateriële vaste activa.
3.2
Verweerster stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat op grond van onderdeel 3.1, onder a, van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 plankosten die als materiële vaste activa op de balans waren geboekt niet voor versnelde afschrijving in aanmerking komen, niet afdoet aan de rechtmatigheid van deze beleidsregel, nu deze beleidsregel beoogde op een uitvoerbare wijze een in beginsel beperkte hoeveelheid middelen toe te kennen. De omstandigheid dat verweerster op grond van onderdeel 3.1, onder b van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 alleen de asbestsaneringskosten en plankosten van na 2008 in gebruik genomen bouwprojecten voor versnelde afschrijving in aanmerking heeft laten komen, doet evenmin af aan de rechtmatigheid van deze beleidsregel, nu deze maatregel is getroffen om te voorkomen dat ziekenhuizen lopende bouwprojecten zouden staken vanwege wijzigingen in de bekostiging van kapitaallasten.
Verder stelt verweerster zich op het standpunt dat zij terecht voor beide beleidsregels dezelfde definitie van immateriële vaste activa heeft gebruikt. Immateriële vaste activa zijn, net als gebouwen, naar hun aard niet toe te rekenen aan het A- of het B-segment. Verweerster heeft alle aangevraagde vergoedingen voor immateriële activa in 2009 gehonoreerd. Zij is er destijds vanuit gegaan dat wat onder immateriële vaste activa was geboekt overeenstemde met wat door het College Bouw Zorginstellingen was goedgekeurd als immateriële vaste activa. Er was in 2009 € 160 miljoen beschikbaar en er is uiteindelijk ruim € 700 miljoen toegekend. Daarom is in de jaren daarna de controle op de aangevraagde vergoedingen geïntensiveerd. Materieel is er in de toepassing van de beleidsregels echter geen verandering beoogd.
In de primaire fase is verweerster uitgegaan van de jaarrekeningen 2008 tot en met 2010. Bij de beoordeling in bezwaar is gebleken dat een aantal instellingen al in 2007 de oude immateriële vaste activa hadden afgeboekt. Daarom heeft verweerster het bedrag van € 2.280.004 dat appellante ultimo 2006 als immateriële activa had opgevoerd als uitgangspunt genomen voor de toepassing van onderdeel 3.la van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010. Op dit bedrag heeft verweerster vervolgens de reguliere afschrijvingen in 2007 t/m 2010 en het deel van het bedrag dat moet worden toegerekend aan het B-segment in mindering gebracht. Deze berekening resulteert in een bedrag van € 888.295 dat verweerster heeft toegekend op basis van onderdeel 3.l, onder a, van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010.
Appellante heeft in de toelichting op het nacalculatieformulier een bedrag van € 4.315.509 plankosten 2009 en 2010 opgevoerd als immateriële vaste activa. Dit bedrag heeft verweerster als uitgangspunt genomen voor de toepassing van onderdeel 3.1, onder b, van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010. Op dit bedrag heeft verweerster vervolgens de reguliere afschrijving uit 2010 en het deel van het bedrag dat moet worden toegerekend aan het B-segment in mindering gebracht, zodat een bedrag van € 2.979.858 resteert. In totaal heeft verweerster een bedrag van € 3.868.153 (€ 888.295 + € 2.979.858) toegekend op basis van de Beleidsregel IVA 2010.
Verweerster heeft bij de nieuwe berekening immateriële activa die betrekking hebben op goodwill en licenties buiten beschouwing gelaten, alsook immateriële activa die onbetwist niet bij de uitvoering van de beleidsregels worden betrokken, zoals bijvoorbeeld versnelde afschrijving wegens verrekening met verkoopopbrengsten van gebouwen. Verweerster betwist dat appellante de kosten van de tijdelijke operatiekamers op grond van onderdeel 3.1, onder b, van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 zou mogen afschrijven. In haar nadere brief van 8 juli 2015 stelt verweerster dat de post interim-OK's geen betrekking heeft op plankosten van lopende of na 2008 in gebruik genomen / te nemen bouwprojecten. Appellante heeft geen WTZi-vergunning voor de interim-OK's en het project is ook niet gerealiseerd uit de trekkingsruimte. Daarom komt deze post volgens verweerster niet voor versnelde afschrijving in aanmerking.
3.3
Het College heeft in zijn uitspraak van 6 mei 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:182) de keuze van verweerster om in onderdeel 3.1, onder a, van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 een strikte definitie van het begrip immateriële vaste activa op te nemen waarbij wordt verwezen naar de classificatie van deze activa in de jaarrekening 2008 of eerdere jaarrekeningen van een instelling niet onredelijk geacht. In die uitspraak heeft het College eveneens overwogen dat verweerster zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de post voor plankosten van vergunningplichtige projecten van vóór 2009 niet valt onder onderdeel 3.1, onder a of b, van deze beleidsregel. Voor de overwegingen daarover verwijst het College naar zijn uitspraak van 6 mei 2014.
Voor zover appellante aanvoert dat verweerster in beide beleidsregels niet is uitgegaan van dezelfde definitie van het begrip immateriële vaste activa overweegt het College als volgt. Op grond van de Beleidsregel Overgangsregime kapitaallastenvergoeding en de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 komen immateriële vaste activa onder voorwaarden voor versnelde afschrijving in aanmerking. Een deel van deze immateriële vaste activa wordt toegerekend aan het A-segment en een deel wordt toegerekend aan het B-segment. Het gaat in beide beleidsregels echter om dezelfde immateriële vaste activa. De omstandigheid dat verweerster in 2009 het bedrag dat ziekenhuizen als immateriële vaste activa hadden aangevraagd, niet of minder intensief heeft getoetst, laat onverlet dat het in beide beleidsregels en in de jaren 2009, 2010 en 2011 steeds om dezelfde definitie gaat. De argumenten die appellante aanvoert werpen hierop geen ander licht.
Ten aanzien van de kosten van de interim-OK's overweegt het College dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat appellante geen WTZi-vergunning voor de interim-OK's heeft en dat appellante de kosten van de interim-OK's niet ten laste van de trekkingsruimte heeft gebracht. Daarmee voldoen deze kosten niet aan de voorwaarden van onderdeel 3.1 onder b van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010. Dat verweerster heeft toegestaan dat appellante in 2009 de aan het B segment toe te rekenen kapitaallasten van de interim-OK's versneld heeft mogen afschrijven conform de Beleidsregel Overgangsregime kapitaallastenvergoeding, maakt – gelet op de minder intensieve toetsing van verweerster in 2009 – niet dat verweerster deze kosten in 2010 voor versnelde afschrijving in aanmerking moet laten komen. Ook het argument van appellante dat verweerster in strijd handelt met het rechtzekerheidsbeginsel en het verbod van willekeur omdat de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 is vastgesteld nadat appellante de kosten van de interim-OK's onder de financiële vaste activa in de jaarrekening heeft geboekt, kan niet slagen. Verweerster heeft voor plankosten die aan bepaalde voorwaarden voldoen een mogelijkheid voor versnelde afschrijving gecreëerd. Dat de plankosten van appellante niet aan die voorwaarden voldoen maakt niet dat verweerster daarmee in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel of het verbod van willekeur heeft gehandeld. De conclusie is dat verweerster op goede gronden heeft kunnen besluiten dat de kosten van de interim-OK's niet voor versnelde afschrijving in aanmerking komen.
Ten aanzien van de berekeningen op basis van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 overweegt het College als volgt. Verweerster heeft in het bestreden besluit alsnog een bedrag van € 3.868.153 toegekend op grond van deze beleidsregel. Deze berekening heeft verweerster gebaseerd op de immateriële vaste activa op de balans ultimo 2006 en daarbij immateriële activa die betrekking hebben op goodwill en licenties en immateriële vaste activa die onbetwist niet bij de uitvoering van de beleidsregels worden betrokken buiten beschouwing gelaten. Nu de kosten voor de interim-OK's niet voor versnelde afschrijving in aanmerking komen, ziet het College geen aanleiding voor een verdere toekenning op grond van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010.
Ten aanzien van de Beleidsregel Overgangsregime kapitaallastenvergoeding overweegt het College als volgt. Appellante heeft terecht aangevoerd dat verweerster in het bestreden beluit niet is ingegaan op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar verzoek op grond van deze beleidsregel. Tevens heeft zij terecht opgemerkt dat haar verzoek om neutralisatie betrekking heeft op regel 1612 van het nacalculatieformulier en niet op regel 1613 van dit formulier. Naar later is gebleken heeft verweerster echter alsnog een bedrag van € 1.335.651 toegekend op grond van de Beleidsregel Overgangsregime kapitaallastenvergoeding. Verweerster heeft de berekening van dit bedrag gebaseerd op dezelfde immateriële vaste activa als de berekening voor de versnelde afschrijving op grond de Beleidsregel Compensatie IVA 2010, zodat het College ook hier geen grond voor verdere toekenning ziet.
De conclusie is dat de gronden die appellante tegen de definitie en berekening van de immateriële vaste activa heeft aangevoerd niet slagen.
4. Gelijkheidsbeginsel
4.1
Voorts voert appellante aan dat er sterke aanwijzingen zijn dat verweerster haar beleidsregels niet consequent heeft toegepast. Volgens appellante is verweerster bij een aantal met name genoemde ziekenhuizen overgegaan tot versnelde afschrijving, terwijl niet werd voldaan aan de criteria van de beleidsregels. Verder heeft verweerster aanloopkosten uit 2007 en 2008 vergoed, terwijl de tekst van onderdeel 3.1, onder a, van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 daarvoor geen ruimte biedt.
Ook heeft appellante gewezen op de toezegging van de minister aan het Erasmus MC, inhoudende dat het Erasmus MC kosten van toekomstige nieuwbouw, die buiten het toepassingsgebied van de Beleidsregel Overgangsregime kapitaallastenvergoeding liggen, toch volgens die beleidsregel mag afschrijven. Bovendien is de toepassingsduur van die beleidsregel ten behoeve van het Erasmus MC verlengd van drie naar tien jaar en is het aanvangsgarantiepercentage verhoogd terwijl het jaarlijkse afbouwpercentage is verlaagd. In verband hiermee heeft appellante op grond van artikel 8:45, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het College verzocht om verweerster en de minister te verzoeken een overzicht te verstrekken van alle ziekenhuizen ten behoeve waarvan een ruimere uitleg is gegeven aan de Beleidsregel Overgangsregime kapitaallastenvergoeding en/of de Beleidsregel Compensatie IVA 2010, inclusief alle daarop betrekking hebbende stukken.
4.2.
Verweerster betwist dat zij bij de door appellante genoemde ziekenhuizen zich niet aan de criteria van de beleidsregels heeft gehouden. In de door appellante genoemde voorbeelden was de versnelde afschrijving namelijk op grond van onderdeel 3.1, onder a, of onderdeel 3.1, onder b, van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 toegestaan.
Verweerster ziet niet waarom het College toepassing zou moeten geven aan artikel 8:45 Awb in verband met de toezegging van de minister aan het Erasmus MC uit 2009. De minister heeft zich in september 2014 op het standpunt gesteld dat de door haar ambtsvoorganger gedane toezegging niet in overeenstemming lijkt met de regels die gelden ten aanzien van staatssteun en haar eigen beleidslijn. De onderhavige procedure betreft een geschil tussen appellante en verweerster over de toepassing van de overgangsregeling voor kapitaallasten van ziekenhuizen. Verweerster heeft voor het Erasmus MC geen ruimere toepassing gegeven aan die overgangsregeling. Van ongelijke behandeling is reeds daarom geen sprake. Verweerster heeft evenmin voor andere ziekenhuizen dan Erasmus MC een ruimere toepassing gegeven aan de overgangsregelingen. Het overzicht van "andere ziekenhuizen aan wie een bijzondere overgangsregeling voor de vergoeding van kapitaallasten is toegezegd" bestaat niet en kan om die reden niet worden verstrekt.
4.3
Het College overweegt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerster de beleidsregels bij de door appellante genoemde ziekenhuizen niet juist heeft toegepast. Verder heeft appellante niet onderbouwd dat de toezegging aan het Erasmus MC te maken heeft met de hier aan de orde zijnde IVA-problematiek, zodat er geen sprake is van een gelijk geval. Daarom heeft het College geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan 8:45, eerste en tweede lid, Awb, nu niet aannemelijk is geworden dat in gelijke gevallen anders is gehandeld dan in het geval van appellante. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, mr. J.L. Verbeek en mr. P.M. van der Zanden, in aanwezigheid van mr. F.E. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2015.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.E. Mulder