ECLI:NL:CBB:2015:345

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
14/580
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking chauffeurskaart en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 september 2014 uitspraak gedaan over de intrekking van de chauffeurskaart van verzoeker, die werkzaam is als taxichauffeur. De intrekking vond plaats op basis van een besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu, dat op 5 augustus 2014 was genomen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn werkzaamheden als taxichauffeur kon voortzetten.

Tijdens de zitting op 8 september 2014 werd duidelijk dat verzoeker onwel was geworden tijdens een taxirit en zijn zakenpartner, [naam 2], de rit had afgemaakt. De chauffeurskaart van verzoeker was echter niet uit de boordcomputer verwijderd, wat leidde tot de intrekking van de kaart. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten de intrekking van de chauffeurskaart voorschrijft in dergelijke gevallen, het belang van verzoeker om zijn werk te kunnen doen zwaarder weegt dan het belang van de verweerder om de intrekking in stand te houden.

De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, de intrekking van de chauffeurskaart geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar, en verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak om in individuele gevallen rekening te houden met de omstandigheden en de gevolgen van een intrekking van een chauffeurskaart voor de betrokken chauffeur.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier. De beslissing biedt een belangrijke overweging voor toekomstige gevallen waarin de intrekking van een chauffeurskaart aan de orde is, en benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

(VOORZIENINGENRECHTER)

zaaknummer: 14/570
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 8 september 2014 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , verzoeker

gemachtigde: mr. K. Vierhout
en

de Minister van Infrastructuur en Milieu,

gemachtigde: mr. G.H.H. Bisschof

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2014 heeft verweerder de chauffeurskaart van verzoeker op grond van artikel 10, eerste lid, van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten (de Regeling) met ingang van 8 augustus 2014 ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst, zodat hij zijn werk als taxichauffeur weer kan verrichten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 5 augustus 2014 tot zes weken nadat door verweerder op het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar is beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 974,-.

Overwegingen

De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Verzoeker en [naam 2] ( [naam 2] ) zijn beiden taxichauffeur en zakenpartners. Zij maakten sinds kort gebruik van een boordcomputer in de taxi. Daarnaast hielden zij nog steeds volgens het oude systeem een werkmap en rittenstaten bij. Vast staat dat verzoeker op 28 juni 2014 tijdens een taxirit met passagiers onwel is geworden, dat hij de taxi toen heeft overgedragen aan [naam 2] , die de passagiers op de plaats van bestemming heeft gebracht. [naam 2] heeft er toen voor gekozen om de chauffeurskaart van verzoeker niet uit de boordcomputer van de taxi te verwijderen, maar de chauffeurswissel te registreren op een handgeschreven rittenkaart. Naar aanleiding van een controle is proces-verbaal opgemaakt, hetgeen heeft geleid tot intrekking van verzoekers chauffeurskaart.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen ruimte is voor een ander besluit dan het besluit van 5 augustus 2014, gelet op het bepaalde in artikel 4, aanhef en onder a, van de Regeling, in samenhang met artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Regeling. In laatst vermelde bepaling is, voor zover thans van belang, vermeld dat de chauffeurskaart wordt ingetrokken indien de kaart door een andere persoon dan de houder wordt gebruikt. Verweerder gaat er blijkens het verhandelde ter zitting van uit dat het hier geen geval van fraude betrof. Desondanks ziet verweerder gelet op de formulering van de Regeling, zoals die thans luidt, geen ruimte om de chauffeurskaart niet in te trekken. Desgevraagd is namens verweerder ter zitting verklaard dat het niet uitgesloten is dat aan verzoeker op zijn aanvraag weer een nieuwe chauffeurskaart wordt verstrekt. Dit kan in de bezwaarprocedure alsnog worden onderzocht.
3. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat genoegzaam vast dat de chauffeurskaar van verzoeker door een ander (te weten zijn zakenpartner [naam 2] ) is gebruikt. Dit is niet toegestaan. Afgaand op de letterlijke tekst van de Regeling dient verweerder in een dergelijk geval tot intrekking van de chauffeurspas over te gaan. Het is echter de vraag of verweerder in alle gevallen, en zonder rekening te houden met de omstandigheden van elk individueel geval, een dergelijke vergaande maatregel kan treffen die ertoe leidt dat de betrokken chauffeur zijn werk niet meer kan doen en geen inkomsten meer heeft. Het lijkt er op dat dit niet de bedoeling kan zijn en dat de Regeling ten onrechte niet voorziet in een voorwaardelijke intrekking van de chauffeurskaart, of intrekking voor een bepaalde duur. Verder is onduidelijk of aan verzoeker, indien hij daartoe een verzoek zou indienen, een nieuwe chauffeurskaart kan worden verstrekt, en zoja, hoe lang verzoeker nog zonder geldige chauffeurskaart zit. Deze spoedprocedure leent zich niet voor een uitgebreid onderzoek naar een en ander.
4. Gelet op hetgeen hiervoor onder 3. is overwogen, kan niet worden uitgesloten dat verweerder in het kader van de bezwaarprocedure zal terugkomen van het besluit van
5 augustus 2014 tot intrekking van de chauffeurspas, dan wel dat hij aan verzoeker, op diens aanvraag, een nieuwe chauffeurskaart zal verstrekken. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker bij het weer kunnen verrichten van zijn werkzaamheden als taxichauffeur, in elk geval gedurende de periode waarin het bezwaar in behandeling is, zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder bij het van kracht blijven van de intrekking van verzoekers chauffeurskaart. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat verweerder ter uitvoering van deze uitspraak zo spoedig mogelijk weer een (vervangende) chauffeurskaart verstrekt.
5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 974,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1.)
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2014.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. J.W.E. Pinckaers