ECLI:NL:CBB:2015:244

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
AWB 14/47
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de accountantskamer over PE-verplichtingen van een openbaar accountant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een openbaar accountant tegen een uitspraak van de accountantskamer. De accountant, die sinds 1995 ingeschreven stond in het accountantsregister, had in 2011 geen permanente educatie (PE) punten behaald, wat leidde tot een klacht van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA). De accountantskamer verklaarde de klacht gegrond en legde een geldboete op van € 1.000,-. De accountant stelde dat hij vanwege medische omstandigheden ontheffing had gekregen voor 100 PE-punten voor de driejaarscyclus 2010-2012, maar het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat hij desondanks verplicht was om in 2011 minimaal 20 gestructureerde PE-punten te behalen. Het College concludeerde dat de accountant niet had voldaan aan zijn verplichtingen en dat de opgelegde boete terecht was. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/47
20150

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juli 2015 op het hoger beroep van:

[naam] , voorheen registeraccountant, te [plaats] , appellant,

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 9 december 2013 met nummer 13/1251 Wtra PE.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015.
Appellant is - met bericht van verhindering - niet verschenen. Klager heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Sukkel.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Appellant was met ingang van 13 september 1995 ingeschreven in het accountantsregister en werd aangemerkt als openbaar accountant. Bij besluit van 20 september 2011 heeft het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) - de rechtsvoorganger van klager - appellant ontheffing verleend van zijn verplichtingen inzake permanente educatie (PE) voor het jaar 2010 voor 40 punten. Bij besluit van 26 november 2013 heeft klager een gedeeltelijke ontheffing verleend voor de driejaarstermijn 2010-2012 voor in totaal 100 punten. Met ingang van 7 juni 2014 is, naar aanleiding van een andere klacht, de inschrijving van appellant in het accountantsregister doorgehaald.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat appellant geen, althans minder dan 20 PE-punten heeft behaald in het jaar 2011 en voor zover mocht blijken dat hij wel PE-punten heeft behaald in het jaar 2011, appellant niet heeft voldaan aan zijn registratieplicht.
2.2
De accountantskamer heeft de klacht gegrond verklaard en heeft overwogen dat op grond van de stukken vast is komen te staan dat appellant in het jaar 2011 geen PE-activiteiten heeft verricht als bedoeld in de Nadere voorschriften permanente educatie (RA’s) (hierna: NVPE) en daarmee heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid zoals neergelegd in de artikelen A-130.1 en volgende van de Verordening Gedragscode (RA’s) (hierna: VGC). De accountantskamer heeft appellant ter zake een waarschuwing opgelegd en een geldboete van € 1.000,-. Bij het opleggen van de geldboete en het bepalen van de hoogte daarvan heeft de accountantskamer mede rekening gehouden met het ontbreken van ieder uitzicht dat betrokkene doende is (geweest) aan de PE-norm te voldoen en de omstandigheid dat collega-accountants, die zich wel aan hun verplichtingen hebben gehouden, deswege (studie)kosten hebben gemaakt terwijl zulks ten onrechte bij appellant niet het geval is geweest. Het verschil in positie van appellant ten opzichte van zijn collega-accountants heeft de accountantskamer, als het gaat om de economische waardering van dat verschil, geschat op € 50,- per PE-punt. De accountantskamer is uitgegaan van 20 te weinig behaalde PE-punten.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat klager hem bij besluit van 26 november 2013 alsnog voor 100 PE-punten ontheffing heeft verleend voor de driejaarstermijn 2010-2012, in verband met bijzondere omstandigheden, te weten zijn medische situatie. Het verlenen van de ontheffing wegens medische omstandigheden staat volgens appellant haaks op de handhaving van de klacht voor het jaar 2011 door klager. De medische omstandigheden hebben ook geleid tot een sterk verslechterde financiële situatie, zodat geen financiële middelen beschikbaar waren voor het volgen van betaalde cursussen, aldus appellant. Appellant heeft het College verzocht in elk geval de boete te matigen tot nihil.
3.2
Het College overweegt dat appellant in het jaar 2011 werkzaam was als registeraccountant. Dit betekent dat hij op grond van de artikelen 3, 3a en 4 van de NVPE minimaal 120 gestructureerde PE-punten per driejaarscyclus diende te behalen, waarvan minimaal 20 PE-punten per kalenderjaar. Niet in geschil is dat appellant in het jaar 2011 geen gestructureerde PE-punten heeft behaald zoals bedoeld in de NVPE.
3.3
Op grond van artikel 3, zevende lid van de NVPE kan klager op grond van bijzondere omstandigheden (gedeeltelijke) ontheffing verlenen van de verplichting PE-punten te behalen. Met de besluiten van 20 september 2011 en 26 november 2013 is appellant ontheffing verleend voor in totaal 100 punten voor de driejaarcyclus 2010-2012. Uit het besluit van 26 november 2013 volgt dat appellant onverkort gehouden was in 2011 ten minste 20 gestructureerde PE-punten te behalen.
3.4
Gelet op het voorgaande heeft de accountantskamer terecht geoordeeld dat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichting om in 2011 ten minste 20 PE-punten te behalen en als gevolg daarvan heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. Met de accountantskamer is het College van oordeel dat niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan appellant niet is aan te rekenen dat hij niet heeft voldaan aan zijn PE-verplichtingen. De enkele stelling van appellant ter zitting bij de accountantskamer dat sprake is geweest van een medische en financiële overmachtssituatie acht het College daartoe ontoereikend. Appellant heeft berust in het besluit van klager van 26 november 2013 om hem geen volledige ontheffing te verlenen voor de jaren 2010-2012, terwijl bij dat besluit alle bij klager bekende medische gegevens over deze, toen reeds afgesloten, periode zijn betrokken. Gegevens die thans een ander licht op zijn medische situatie in 2011 kunnen werpen heeft appellant niet in geding gebracht, nog daargelaten dat hij dit voorafgaand aan het besluit van 26 november 2013 had behoren te doen.
Het ontbreken van toereikende financiële middelen kan naar het oordeel van het College bovendien niet aangemerkt worden als een omstandigheid die het niet behalen van PE-punten kan rechtvaardigen. Van een werkzaam accountant mag onder alle omstandigheden worden verwacht dat hij zijn professionele deskundigheid middels permanente educatie op een niveau houdt dat is vereist om adequaat professionele diensten te kunnen verlenen.
3.5
Gelet op hetgeen is overwogen onder 3.4 ziet het College geen aanleiding de door de accountantskamer opgelegde boete te matigen, dan wel op nihil te stellen.
4. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
5. De onderstaande beslissing op het hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak accountants.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, mr. J.L. Verbeek en mr. T.P.J.N. van Rijn, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Plouvier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2015.
w.g. mr. W.E. Doolaard w.g. mr. J.M.T.Plouvier