Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 29 januari 2015 op het hoger beroep van:
[naam 1]([naam 1]), te [plaats 2], appellanten
[betrokkene] RA (betrokkene)
Procesverloop in hoger beroep
5 november 2012, met nummer 11/1859 Wtra AK (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0323).
Grondslag van het geschil
In juni 2006 heeft [opdrachtgever] N.V. ([opdrachtgever]) opdracht gegeven aan PricewaterhouseCoopers Advisory N.V. (PWCA) tot het instellen van een onderzoek naar “de aard en omvang van de mogelijke onregelmatigheden ter zake van de aan derde betaalde courtages” bij een bepaald vastgoedproject, genaamd [X] en “naar een aantal andere commerciële vastgoedprojecten (...), waar mogelijk dezelfde ex-medewerkers bij betrokken zijn geweest, teneinde vast te stellen of er patronen zijn te ontdekken”. Deze opdracht is uitgevoerd onder eindverantwoordelijkheid van betrokkene. Aanleiding tot de opdracht, zoals vermeld in het rapport, was dat [opdrachtgever] was benaderd door de heer [naam 2], aan wie was gebleken dat (zijn [relatie]) [naam 1] betrokken was bij bepaalde geldstromen in het kader van het project [X] en daarbij gebruik maakte van de onderneming [onderneming 2] B.V. die was opgericht buiten zijn medeweten. Van het onderzoek is op 1 december 2006 rapport uitgebracht aan de opdrachtgever.
[naam 1] is op (onder meer) 20 februari 2008 door de politie verhoord in verband met verdenking van fraude en oplichting. Daarbij zijn enkele passages uit het rapport van betrokkene aan [naam 1] voorgehouden.
PWCA heeft van [opdrachtgever] opdracht gekregen tot nader onderzoek. In dat kader hebben [naam 1] en zijn advocaat in november 2008 kennis genomen van delen van de door PWCA opgestelde conceptrapportage en hierop schriftelijk gereageerd. In april 2009 heeft [naam 1] kennis genomen van (en gereageerd op) een herziene conceptrapportage. Op 19 juni 2009 is het definitieve rapport uitgebracht.
In juni 2010 is tussen het Openbaar Ministerie en (onder meer) [naam 1] en [onderneming 1] een transactie gesloten in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de zogeheten vastgoedfraude. Voorts is tussen [onderneming 1] en (onder meer) [opdrachtgever] een schikking getroffen.
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
1 december 2006 (Rapport) de inhoud van een eind november 2006 met [naam 1] gevoerd telefoongesprek in drie opzichten onjuist is weergegeven, als klachtonderdeel c, te weten dat de betreffende passage voor het uitbrengen van het Rapport aan [naam 1] had moeten worden voorgelegd, ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1 december 2006 aan [naam 1] toegedichte uitlatingen, geen althans onvoldoende zelfstandige betekenis toe, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is te achten.
De accountantskamer heeft terecht geconstateerd dat appellanten niet hebben onderbouwd waarom het gestelde onbegrijpelijk is. In het klaagschrift laten appellanten het bij die enkele stelling, met als toevoeging “Meer valt daarover niet te zeggen”. Ook in hoger beroep gaan appellanten er niet nader op in. Zij menen dat betrokkene een en ander bij [naam 1] had moeten navragen, maar waarom hebben zij andermaal niet duidelijk gemaakt. Voor zover appellanten thans in hoger beroep erover klagen dat is nagelaten dienaangaande wederhoor toe te passen, constateert het College dat dit verwijt geen onderdeel vormt van klachtonderdeel i.
3 november 2008 en 21 april 2009 appellanten de mogelijkheid heeft geboden feitelijke onjuistheden in het schriftelijke verslag van het interview te corrigeren en dat [naam 1] bij brief van 18 mei 2009 kenbaar heeft gemaakt dat een deel van wat hem in de betreffende passage in het conceptrapport wordt toegeschreven niet juist is, onder toevoeging van hetgeen hij toen wel heeft gezegd. Voorts heeft de accountantskamer vastgesteld dat betrokkene die reactie vervolgens integraal in het definitieve rapport heeft opgenomen. Naar het oordeel van de accountantskamer kan onder deze omstandigheden, zonder nadere motivering, niet met vrucht (in de vorm van een klacht) bezwaar worden gemaakt tegen de weergave van een gesprek of interview in deze conceptrapporten en evenmin tegen het ontbreken van een gespreksaantekening in het dossier van de accountant, aangezien betrokkene op grond van de Gedragsrichtlijn noch krachtens de inmiddels in werking getreden VGC tot iets meer of anders was gehouden.
Vaststaat dat van het hier aan de orde zijnde eind november 2006 door een medewerker van betrokkene met [naam 1] gevoerde telefoongesprek geen verslag is opgemaakt. De bestreden passage is gedeeltelijk ontleend aan hetgeen omtrent dat gesprek is opgenomen in het rapport van 1 december 2006 en gedeeltelijk – met name voor zover het de mededeling betreft dat de vergoeding tevens was voor het opmaken van de koop- en verkoopovereenkomst – opgediept uit het geheugen van de medewerker die toentertijd met [naam 1] had gesproken. De stelling van betrokkene dat het daags na het telefoongesprek uitgebrachte Rapport als gespreksverslag kan worden aangemerkt, onderschrijft het College niet. In dit stuk ontbreekt immers een, in de visie van betrokkene, niet onbelangrijk deel van hetgeen tijdens het gesprek zou zijn meegedeeld.
Beslissing
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak in zoverre;
- legt betrokkene de maatregel van waarschuwing op.