ECLI:NL:CBB:2015:217

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 juni 2015
Publicatiedatum
20 juli 2015
Zaaknummer
AWB 13/921 en AWB 14/99 tot en met 14/106
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de beschikbaarheidbijdragen voor medische vervolgopleidingen en de kapitaallastencomponent

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 juni 2015 een beschikking gegeven met betrekking tot de beschikbaarheidbijdragen voor medische vervolgopleidingen voor de jaren 2013 en 2014. De Academische Medische Centra (UMC's) hebben bezwaar gemaakt tegen de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toegekende beschikbaarheidbijdragen, waarbij zij stellen dat de kapitaallastenvergoeding te laag is vastgesteld. De UMC's beweren dat de kapitaallastenvergoeding volgens hen maximaal 3,9% van het totale tarief bedraagt, terwijl in de zorg een tariefopslag van 8,7% de norm is. Het College heeft geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft besloten het onderzoek te heropenen. De NZa is in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken te verduidelijken waarom de kapitaallastencomponent van maximaal 3,9% kan worden gehanteerd, terwijl bij andere beschikbaarheidbijdragen een opslag van 8,7% gebruikelijk is. De UMC's krijgen vervolgens vier weken om te reageren op de nadere motivering van de NZa. Het College houdt verdere beslissingen aan totdat het onderzoek is heropend en de benodigde informatie is verstrekt.

Uitspraak

beschikking

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 13/921 en 14/99 tot en met 14/106
13950

beschikking tot heropening van het onderzoek in de zaken van:

1. het
Academisch Medisch Centrumte Amsterdam,
2. het
Erasmus MCte Rotterdam,
3. het
Leids Universitair Medisch Centrumte Leiden,
4. het
Maastricht UMC+te Maastricht,
5. het
Universitair Medisch Centrum Groningente Groningen,
6. het
Radboudumcte Nijmegen,
7. het
Universitair Medisch Centrum Utrechtte Utrecht,
8. het
VUmcte Amsterdam, (hierna gezamenlijk: de UMC’s)
(gemachtigden: prof. mr. J.G. Sijmons en mr. S.E. Garvelink)
en

de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster, (gemachtigden: mr. R.W. Veldhuis en mr. H.M. den Herder).

Procesverloop

Bij beschikkingen van 6 en 13 december 2012 heeft verweerster beschikbaarheidbijdragen (medische) vervolgopleidingen voor het jaar 2013 toegekend. Bij besluit van 18 oktober 2013 heeft verweerster de door de UMC’s daartegen ingediende bezwaren ongegrond verklaard. De UMC’s hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 18 oktober 2013 (zaaknummer 13/921).
Verweerster heeft voorts bij beschikkingen van 6 en 23 december 2013 beschikbaarheidbijdragen (medische) vervolgopleidingen voor het jaar 2014 toegekend. Verweerster heeft ingestemd met het verzoek van de UMC’s tot het instellen van rechtstreeks beroep bij het College. Verweerster heeft de bezwaarschriften van de UMC’s aan het College doorgezonden zodat deze als beroepschriften kunnen worden behandeld (zaaknummers 14/99 tot en met 14/106).
De UMC’s hebben zowel in zaak 13/921 als in zaken 14/99 tot en met 14/106 een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 9 april 2015 hebben beide partijen nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2015.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Het College heeft het onderzoek in deze zaken ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Het College is tot het oordeel gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropent daarom het onderzoek.
2. In geschil is – kort gezegd – of in de beschikbaarheidbijdrage (medische) vervolg-opleidingen een voldoende vergoeding is meegenomen voor de aan de opleidingsplaatsen verbonden kapitaallasten.
3.
De UMC’s hebben onder andere betoogd dat bij de onderhandelingen over het opleidingstarief destijds het Prismant-rapport van november 2004 uitgangspunt is geweest, dat in dat rapport een vergoeding van € 121.600,-- is voorgesteld en dat op grond van hetgeen is vermeld op p. 29 en 38 daarvan moet worden aangenomen dat de kapitaallastencomponent daarin maximaal € 4.700,-- bedroeg. Als moet worden aangenomen dat in het kader van de onderhandelingen geen componenten zijn geschrapt, maar enkel is gecomprimeerd, dan bedraagt de kapitaallastenvergoeding volgens de UMC’s – zie nr. 25 van het aanvullend beroepschrift – maximaal 3,9% van het totale tarief.
De UMC’s hebben voorts betoogd dat in de zorg al jaren een tariefopslag van 8,7% voor kapitaallasten de norm is.
4. Uit de bestreden besluiten, het verweerschrift en de pleitnota van verweerster wordt niet duidelijk waarom in het geval van kapitaallasten die verbonden zijn aan het hebben van opleidingsplaatsen volstaan kan worden met een component van maximaal 3,9% waar kennelijk een opslag van 8,7% gehanteerd wordt bij andere beschikbaarheidbijdragen.
5. Het College stelt verweerster in de gelegenheid om binnen 6 weken na heden te verduidelijken waarom hier met een component van maximaal 3,9% kan worden volstaan. Het College bepaalt voorts dat de UMC’s in de gelegenheid zullen worden gesteld om binnen 4 weken na de toezending van de hiervoor bedoelde nadere motivering van verweerster daarop te reageren.

Beslissing

Het College:
- heropent het onderzoek;
- stelt verweerster in de gelegenheid om binnen 6 weken na heden te verduidelijken waarom in het onderhavige geval met een kapitaallastencomponent van maximaal 3,9% kan worden volstaan;
- stelt de UMC’s in de gelegenheid om binnen 4 weken nadat zij de hiervoor bedoelde nadere motivering van verweerster zullen hebben ontvangen, daarop te reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus genomen door mr. W.E. Doolaard, mr. W.A.J. van Lierop en mr. J.L. Verbeek, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken als griffier, op 22 juni 2015.
w.g. W.E. Doolaard w.g. J.M.M. Bancken