ECLI:NL:CBB:2015:211

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
17 juli 2015
Zaaknummer
AWB 14/160
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bestuursdwangmaatregelen opgelegd aan dierenhouder wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een dierenhouder en de staatssecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft de oplegging van een last onder bestuursdwang aan de appellante wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd). De staatssecretaris had op 13 augustus 2013 een aantal maatregelen opgelegd aan de appellante, die betrekking hadden op de verzorging van haar honden, schapen en eenden. De appellante had bezwaar gemaakt tegen deze maatregelen, waarop de staatssecretaris het bezwaar deels gegrond verklaarde, maar het merendeel van de maatregelen handhaafde.

De appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de zitting op 14 november 2014 heeft de appellante haar standpunt toegelicht, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde. Het College heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de bevindingen van toezichthouders en een dierenarts die de situatie ter plaatse hebben beoordeeld.

Het College heeft vastgesteld dat de appellante op de hoogte was van de controle en dat de toezichthouders met haar toestemming haar woning zijn binnengetreden. De appellante heeft de bevindingen van de toezichthouders en de dierenarts betwist, maar het College oordeelt dat de opgelegde maatregelen voor een deel onvoldoende feitelijke grondslag hebben. Maatregelen 1, 3, 4 en 9 zijn vernietigd, omdat niet is komen vast te staan dat de appellante in overtreding was van de Gwd op die punten. De overige maatregelen blijven echter in stand, omdat deze wel voldoende steun vinden in de constateringen van de toezichthouders en de dierenarts.

De uitspraak leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is verklaard en dat het College het bestreden besluit heeft vernietigd voor zover het de maatregelen 1, 3, 4 en 9 betreft. De overige maatregelen blijven gehandhaafd, en de staatssecretaris is opgedragen het griffierecht aan de appellante te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/160
11201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2015 in de zaak tussen

[naam 1], te [plaats], appellante,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder appellante een last onder bestuursdwang wegens overtreding van de artikelen 36, eerste en derde lid, en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) opgelegd. Daarbij heeft verweerder een tiental maatregelen geformuleerd die zien op de honden, schapen en eenden van appellante.
Bij besluit van 30 januari 2014 heeft verweerder het bezwaar van appellante deels gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op maatregel 5 voor de hond [naam 2] en voor het overige ongegrond verklaard. Maatregel 5 voor zover deze ziet op de hond [naam 2] is komen te vervallen.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2014.
Appellante is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In artikel 36, eerste lid, Gwd is bepaald dat het verboden is zonder redelijk doel of met overtreding van hetgeen ter bereiking van dat doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
In het artikel 36, derde lid, Gwd is bepaald dat een ieder verplicht is hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
In artikel 37 Gwd is bepaald dat het de houder van een dier verboden is aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
2. Voor het College zijn de volgende feiten komen vast te staan.
2.1
Op 25 juli 2013 heeft een controle in de woning van appellante plaatsgevonden door een agent van de dierenpolitie en een inspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming. In het toezichtrapport van 1 augustus 2013 zijn samengevat weergegeven de volgende bevindingen gedaan.
De toezichthouders hebben uitgelegd wie zij waren en wat zij kwamen doen.
In de woning hing een zeer penetrante ammoniaklucht. In de aanbouw stonden twee rijen benches tegen een muur en in een ruimte daarachter stonden meerdere lagen benches tegen verschillende muren. Er was een kennelpaneel in de keuken. In de woonkamer waren verschillende ruimtes gecreëerd door middel van hekken.
In de verschillende ruimtes waren zeer veel losse spullen. De ruimtes maakten een volle, onoverzichtelijke indruk. Deugdelijk hygiënisch reinigen was niet mogelijk. Op de benedenverdieping was nagenoeg geen ventilatie voelbaar. Alle gordijnen en luxaflex waren gesloten en er stonden nagenoeg geen ramen open.
Er waren ongeveer 25 loslopende kleine hondjes (vlinderhondjes, enkele powder puffs en een deerhound). Appellante was bezig met het voeren van de hondjes en het verschonen van de benches met een schoon krantje en een schoon kleedje. Voor zover kon worden gezien beschikten de meeste honden over water en een ligplaats. Een groot deel van de hondjes was op hoge(re) leeftijd. Verschillende hondjes hadden kale of dun behaarde plekken in de vacht. Veel hondjes krabden en beten ten gevolge van jeuk. Een hond (Ierse wolfshond) had veel klitten in de vacht.
Buiten liepen vier Oussantschapen. Drie daarvan zaten zeer dik in de wol. Vijf jonge eenden beschikten over een teiltje met een laagje water, maar niet over een goede baddergelegenheid.
2.2
De op 25 juli 2013 ter plaatse gekomen dierenarts, [naam 3], heeft het volgende, gelet op het proces-verbaal, samengevat weergegeven, verklaard.
Een grote hoeveelheid honden liep los en een deel zat in de benches. Een groot deel was op leeftijd. De aanwezige honden zijn globaal bekeken en een aantal honden (4) is nader klinisch onderzocht.
Een vlinderhondje, [naam 4] van één jaar oud, was in een magere voedingsconditie en had veel tandsteen. Een vlinderhondje, [naam 2], was in een magere voedingsconditie, slecht in de vacht en had een kaakontsteking. Een vlinderhondje, [naam 5], was in een magere voedingsconditie en had darmproblemen. Een vlinderhondje, [naam 6], van 16 jaar oud, was in een magere voedingsconditie en had veel vlooien op de huid.
De algemene indruk was dat er veel oude(re) honden aanwezig waren, de meeste honden vrolijk en alert zijn, dat er opvallend veel slechte gebitten zijn en zeer veel tandsteen en ontstekingen. Meeste honden hebben ondergewicht of zitten daar tegen aan. Een aantal honden heeft natte en/of geelgekleurde pootjes met ontstekingen tussen de tenen. Enkele honden keken wat vreemd uit de ogen. Veel hondjes hebben dunne en/of kalende plekken in de vachten. Op een aantal honden zijn vlooien en/of vlooienpoep aangetroffen in de vacht. De vacht van de Papillon hondjes vertoonden geen klitten en lijkt goed verzorgd. De Ierse wolfshond en de deerhound waren mager en hadden vachten vol klitten.
De jonge eenden waren in een afdoende voedingsconditie. Er stond een teil met een laagje vuil water en een lege schaal waarschijnlijk voor voer. Een goede baddergelegenheid ontbrak.
De vier aanwezige schapen liepen los achter de woning. Twee van de vier zaten zeer dik in de wol, één schaap zat iets minder dik in de wol. Eén schaap was deels ontdaan van de wol.
De luchtkwaliteit was zeer slecht, het was er erg warm, de lucht was vochtig en er hing een zeer penetrante ammoniaklucht. De woning stond volle losse spullen en op verschillende plaatsen lag urine en ontlasting op de vloer. De honden in de benches waren voorzien van schone kranten en schone kleedjes.
Gelet op de hoeveelheid spullen in de woning, de hoeveelheid benches en de wijze waarop deze geplaatst waren is het onmogelijk om de benches en de directe omgeving goed deugdelijk te reinigen.
Gelet op de toestand van de gebitten, de slechte luchtkwaliteit, de aanwezigheid van vlooien en de vacht van de schapen is aan deze dieren de nodige zorg onthouden. Daarmee is het welzijn en de gezondheid benadeeld.
3. Bij besluit van 13 augustus 2013 heeft verweerder appellante een last onder bestuursdwang opgelegd.
Daarbij zijn appellante tien maatregelen opgelegd. Deze maatregelen houden kort samengevat het volgende in.
De gebitten van de honden moeten in verband met tandsteen worden behandeld door een dierenarts, te beginnen met zeker 10 honden die constant pijn in de bek hebben en vervolgens de overige honden binnen drie maanden.
In de ruimte waar de honden worden gehouden moet voldoende verse en frisse lucht worden binnen gelaten. Dit betekent dagelijks ventileren, dagelijks deugdelijk reinigen en regelmatig goed ontsmetten.
De honden moeten altijd over een droge en schone ligplek kunnen beschikken.
De honden moeten over een toereikende hoeveelheid gezond en voor de leeftijd geschikt voer kunnen beschikken. De voedingsconditie van de aanwezige honden moet worden verbeterd door ze meer voer aan te bieden.
De vlinderhondjes [naam 2] en [naam 5] moeten door een dierenarts nader worden onderzocht en een door de dierenarts opgesteld behandelplan moet worden uitgevoerd.
De honden moeten deugdelijk behandeld worden tegen vlooien en de leefomgevingen moeten deugdelijk worden behandeld tegen vlooien.
De woning moet vrij zijn van vlooien, zodat de dieren niet opnieuw besmet raken. De woning moet worden ontsmet met een vlooienbestrijdingsmiddel.
De vacht van de Ierse wolfshond en de deerhound moet worden getrimd of goed geborsteld en dusdanig worden onderhouden dat er geen klitvorming of vervilting aanwezig is. De dieren moeten altijd over een goed verzorgde vacht kunnen beschikken.
De eenden dienen over een goede baddergelegenheid te kunnen beschikken.
De ongeschoren schapen moeten geschoren worden.
Maatregel 1 moet direct worden uitgevoerd voor de honden die constant pijn hebben en voor de overige honden binnen drie maanden. Maatregel 4 moet per direct worden uitgevoerd. De maatregelen 2, 3, 5, 6, 7 en 10 voor 16 augustus 2013 en de maatregelen 8 en 9 voor 21 augustus 2013.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd, met uitzondering van de maatregel - (5) - die is opgelegd voor de hond [naam 2].
4. Het College overweegt als volgt.
4.1
Ter zitting is komen vast te staan dat appellante van de komst van de toezichthouders op de hoogte was en dat de toezichthouders met haar toestemming haar woning zijn binnengetreden. De beroepsgrond van appellante dat de toezichthouders zonder zich te legitimeren haar woning zijn binnengekomen treft derhalve geen doel.
4.2
Appellante heeft de bevindingen van de toezichthouders en de dierenarts en de opgelegde maatregelen weersproken. Dienaangaande overweegt het College als volgt.
4.3
Ten aanzien van maatregel 1 is het College van oordeel dat de oplegging van de maatregel geen steun vindt in de constateringen zoals deze zijn verwoord in het toezichtrapport en de verklaring van de dierenarts. Uit deze stukken kan op geen enkele manier worden afgeleid welke (tien) honden slechte gebitten met tandsteen hebben en constant pijn hebben. Evenmin wordt in die stukken gesteld dat de behandeling door een dierenarts moet plaatsvinden. In het toezichtrapport wordt niets vermeld over de gebitten van de honden. In de verklaring van de dierenarts worden slechts vier honden bij naam genoemd, waarvan er van twee honden ([naam 4] en [naam 2]) wordt vermeld dat een hond last heeft van tandsteen en de ander een kaakontsteking heeft. De algemene indruk van de dierenarts dat er opvallend veel slechte gebitten zijn met zeer veel tandsteen en ontstekingen, waarbij hij volgens zijn verklaring de aanwezige honden globaal heeft bekeken, biedt onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat sprake is van overtreding van artikel 36, eerste en/of derde lid Gwd dan wel artikel 37 Gwd en kan evenmin rechtvaardiging bieden om een dergelijke maatregel op te leggen. Bovendien heeft appellante gesteld dat zij zelf het tandsteen van haar honden weghaalt, hetgeen wordt bevestigd door de dierenarts van appellante, [naam 7] ([naam 7]).
4.4
Ten aanzien van maatregel 2 is het College van oordeel dat verweerder deze maatregel terecht heeft opgelegd. Appellante ontkent op dit punt niet de constateringen in het toezichtrapport en de verklaring van de dierenarts.
4.5
Ten aanzien van maatregel 3 is het College van oordeel dat de oplegging van de maatregel geen steun vindt in de constateringen van het toezichtrapport en de verklaring van de dierenarts. Uit de stukken blijkt immers dat appellante ten tijde van de controle door de toezichthouders bezig was om de benches te verschonen en alle hondjes voorzag van een droog kleedje en droog krantje. Uit de verklaring van de dierenarts blijkt dat de benches waren voorzien van schone kranten en schone kleedjes.
4.6
Voorts is naar het oordeel van het College maatregel 4 eveneens ten onrechte opgelegd. Uit het toezichtrapport en de verklaring van de dierenarts blijkt niet dat de honden van appellante niet over een toereikende hoeveelheid voedsel beschikken. Niet is gebleken dat de magere voedingsconditie die de dierenarts bij vier honden heeft geconstateerd het gevolg is van een ontoereikend voederbeleid. Bovendien blijkt uit de verklaring van de dierenarts van appellante, [naam 7], die weliswaar de honden een maand na de controle door verweerder heeft gecontroleerd, duidelijk dat appellante haar honden goed verzorgt. Verweerder heeft nagelaten de mening van deze deskundige voor te leggen aan de dierenarts [naam 3]. Ter zitting heeft verweerder evenmin een afdoende reactie of verklaring hierop kunnen geven.
4.7
Naar het oordeel van het College vindt het opleggen van de maatregelen 5 tot en met 8 en maatregel 10 voldoende steun in de constateringen van de toezichthouders en de dierenarts.
Voor het College is niet komen vast te staan dat appellante ten tijde van de controle heeft kunnen aantonen dat zij de hond [naam 5] heeft laten onderzoeken, dan wel dat hij op dat moment onder behandeling van een dierenarts was.
Voorts moet worden vastgesteld dat de honden besmet waren met vlooien. Dat appellante de honden daarvoor wel onder behandeling had, doet aan die constatering niets af. Hieruit kan veeleer worden afgeleid dat appellante de behandeling niet afdoende ter hand heeft genomen.
Eveneens is komen vast te staan dat de vacht van de wolfshond en deerhound vol klitten zat. Appellante ontkent dit niet, maar stelt dat de vachtverzorging van deze oude honden moeilijk is, omdat deze honden niet de hele tijd stil kunnen staan. Dit doet evenmin afbreuk aan de constatering van klitten in de vacht.
Tot slot heeft appellante niet betwist dat de schapen te dik in hun vacht zaten. Zij heeft dit de dag na de controle in orde gemaakt.
Het College is van oordeel – gegeven de aangetroffen situatie – dat verweerder bevoegd was handhavend op te treden en deze maatregelen op te leggen. Er was immers wel degelijk sprake van overtredingen van de Gwd.
4.8
Tot slot is het College van oordeel dat maatregel 9 ten onrechte is opgelegd. Uit het toezichtrapport en de verklaring van de dierenarts kan niet worden afgeleid waarom de geboden baddergelegenheid onvoldoende is voor deze jonge eenden. Bovendien blijkt niet wat wel een goede baddergelegenheid zou zijn voor deze eenden. Dit klemt te meer nu appellante gemotiveerd heeft gesteld dat deze jonge (loop)eenden vanwege de soort geen uitgebreide baddergelegenheid nodig hebben, alsmede dat de eenden zo jong waren - op het moment van controle waren ze drie weken oud – en het verenpak nog niet vet genoeg, zodat de eenden zouden verdrinken bij een grotere baddergelegenheid. Verweerder dan wel de dierenarts heeft hier geen (voldoende) reactie op (kunnen) (ge)geven.
5. Dit alles leidt tot de conclusie dat het beroep is gegrond en dat het College het bestreden besluit vernietigt voor zover daarbij de maatregelen 1, 3, 4 en 9 zijn gehandhaafd. Ten aanzien van deze maatregelen is overtreding van artikel 36, eerste en/of derde lid, dan wel artikel 37 Gwd niet of onvoldoende komen vast te staan. Het College ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit waarbij en voor zover deze maatregelen zijn opgelegd wordt herroepen. Deze maatregelen vervallen derhalve. De overige maatregelen blijven in stand.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de maatregelen 1, 3, 4 en 9 zijn gehandhaafd;
  • herroept het primaire besluit voor zover en waarbij de maatregelen 1,3, 4 en 9 zijn opgelegd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan appellante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2015.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. P.M. Beishuizen