ECLI:NL:CBB:2015:157

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 april 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
AWB 13/872
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete opgelegd door Tuchtgerecht Bloembollenkeuringsdienst voor het leveren van niet-gekeurde bloembollen

In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Tuchtgerecht Bloembollenkeuringsdienst, waarin een boete van € 6.750,- was opgelegd wegens het leveren van bloembollen die niet als zodanig waren gekeurd. De uitspraak van het tuchtgerecht dateert van 1 november 2013 en betreft een overtreding van de Landbouwkwaliteitswet en het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007. De appellante heeft op 24 augustus 2012 een partij bloembollen van de cultivar Strong Love geleverd aan de bedrijven [naam 4] en [naam 5], terwijl deze bloembollen niet goedgekeurd waren na een veld- en/of droge keuring. Het tuchtgerecht heeft de boete opgelegd, waarbij een deel onvoorwaardelijk en een deel voorwaardelijk was, met een proeftijd van twee jaar.

Tijdens de zitting op 29 januari 2015 heeft de appellante haar verweer gevoerd, waarbij zij zich tegen de hoogte van de boete keerde. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het tuchtgerecht bij het vaststellen van de boete onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat appellante niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel was opgelegd. Het College heeft de boete verlaagd naar € 3.500,-, waarvan € 1.750,- voorwaardelijk, en heeft de eerdere uitspraak van het tuchtgerecht vernietigd. De uitspraak is gedaan op 23 april 2015 en is openbaar uitgesproken.

Het College heeft in zijn overwegingen ook de ernst van de overtreding en de omstandigheden van de zaak meegewogen. De appellante had eerder een overzicht van registratiegegevens ontvangen, waaruit bleek dat zij de verkeerde keuringsmodule had geselecteerd, maar heeft hier niet adequaat op gereageerd. De uitspraak van het College is mede gebaseerd op de artikelen van de Landbouwkwaliteitswet en de Richtlijn 98/56/EG, die de voorwaarden voor het in de handel brengen van bloembollen reguleren.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/872
20230

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 april 2015 in de zaak van

Maatschap [naam 1], te [plaats], appellante van een uitspraak van het Tuchtgerecht Bloembollenkeuringsdienst (het tuchtgerecht), van
1 november 2013, met nummer 189/2013.

Procesverloop

Appellante heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het tuchtgerecht van 1 november 2013.
De secretaris van het tuchtgerecht heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 29 januari 2015 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellante werd vertegenwoordigd door [naam 2] en [naam 3]. De Stichting Bloembollenkeuringsdienst (Stichting BKD) werd vertegenwoordigd door ir. V.B.W. Cornelissen en M.J.A. Geerlings, directeur van, respectievelijk inspecteur bij, de Stichting.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 13b, derde lid, van de Landbouwkwaliteitswet kan de geldboete geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd.
Ingevolge artikel 9 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 wordt teeltmateriaal van bloembollen slechts in de handel gebracht indien voldaan is aan de artikelen 3 tot en met 9 van Richtlijn 98/56/EG en de bij of krachtens dit besluit gestelde regels.
Ingevolge artikel 5, vierde lid, van de Richtlijn van de Raad van 20 juli 1998 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen (Richtlijn 98/56/EG) moet voor bloembollen worden voldaan aan het vereiste dat het teeltmateriaal rechtstreeks afkomstig is van materiaal dat in het stadium van staand gewas bij controle nagenoeg vrij is bevonden van schadelijke organismen en ziekten, dan wel tekenen of symptomen daarvan.
2. Het tuchtgerecht heeft appellante bij de aangevallen uitspraak wegens overtreding van artikel 9 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, in samenhang met artikel 5, vierde lid, van Richtlijn 98/56/EG, een boete opgelegd van € 1.750,- onvoorwaardelijk en een boete van € 5.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, ingaande op de datum van de uitspraak. Daarbij is bepaald dat, indien binnen twee jaar dezelfde overtreding nogmaals wordt begaan door appellante, de voorwaardelijke sanctie alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. Het tuchtgerecht heeft bewezen geacht dat appellante op of omstreeks 24 augustus 2012 een partij bloembollen van het gewas tulp van de cultivar Strong Love heeft geleverd aan, dan wel vervoerd naar, het bedrijf [naam 4] ([naam 4]) en [naam 5] ([naam 5]), terwijl deze bloembollen niet als zodanig na een veld- en/of droge keuring waren goedgekeurd. Het tuchtgerecht heeft zijn uitspraak gebaseerd op de tuchtrechtelijke verklaring van mr. A.J. Drop, en de verklaringen van respectievelijk [naam 2], Drop en Geerlings op de zitting van het tuchtgerecht.
3. De tuchtrechtelijke verklaring houdt het volgende in.
In het najaar van 2011 heeft appellante ter registratie (“Registratie voorjaarsbloeiende gewassen 2012”) bij de Stichting BKD opgegeven 43,0 are van de cultivar Strong Love met referentienummer 2130000 te hebben geplant. Daarbij heeft appellante gekozen voor de basis keuringsmodule. Op 9 januari 2012 heeft de Stichting BKD een overzicht van de registratiegegevens aan appellante gezonden met het verzoek dit te controleren. Op dat overzicht staat bij de partij Strong Love met het genoemde referentienummer “keuring basis” vermeld. Appellante heeft niet gereageerd naar aanleiding van dat verzoek. Op 7 juni 2012 heeft de Stichting BKD appellante het certificaat toegezonden waarop bij genoemde partij staat vermeld: “Definitieve klasse: ST”. Hierop heeft appellante evenmin gereageerd. Op 27 augustus 2012 heeft appellante 3.000 kg van het voortkwekingsmateriaal van genoemde partij tulpen verkocht aan [naam 4] en [naam 5] nadat op grond van een op die dag verrichte ELISA-toets/keuring werd vastgesteld dat de desbetreffende partij klasse I was.
Op de zitting van het tuchtgerecht verklaarde [naam 2]:
“Ik wist niet dat een keuring zo ging en wat daarvan de gevolgen waren. Wij zitten meer in de bloeiende planten. In het jaar 2006/2007 zijn wij begonnen. Wij zijn ook pas 5 jaar lid van de BKD. Ik toon hierbij stukken waaruit blijkt dat de partij in 2012 gekeurd is klasse II en in 2011 klasse I. Het is een prima partij.
Normaal gesproken hebben wij meer te doen met de Naktuinbouw, pioenen en zo. Daar is sprake van een veldkeuring en dan ben je klaar. Hier is het anders gegaan. Voorzover ik heb kunnen bezien, heb ik de verkeerde module aangeklikt. Ik begrijp nu dat je wel een voorlopige keuring klasse II kan krijgen maar na een keuring Standaard is klasse II niet meer mogelijk. Het is niet mijn bedoeling geweest om de zaak te benadelen. Ik laat hier ook zien een verklaring van mijn afnemers (…) dat de kwaliteit van de geleverde bollen goed was. Ik wil wel zeggen dat de gevolgen van een verkeerd vakje aanklikken mij niet duidelijk zijn geweest. Dat is mijn fout en daarvoor mijn excuses.”
Drop verklaarde op die zitting:
“Alle geregistreerden bij de BKD moeten op de hoogte zijn van de regels en de consequenties daarvan. Een partij is hier boven zijn waarde verkocht. Het indrukken van een verkeerde knop is voor rekening en risico van betrokkene.”
Geerlings verklaarde op die zitting:
“Ik heb nu begrepen dat mijnheer het verkeerde vakje heeft aangevinkt. Punt is dat aan hem een overzicht is toegestuurd van zijn keuze maar daar heeft hij niet op gereageerd. We trekken de kwaliteit van de partij niet in twijfel maar hier is het niet goed gegaan. De kosten van een klasse I keuring zijn € 240,-.
(…)
Betrokkene heeft 3.000 kilo geleverd. Wij vermoeden dat betrokkene gewin heeft behaald ter hoogte van € 33.000,-. Wij vorderen een geldboete van € 19.500,- waarbij wellicht een deel voorwaardelijk door Uw Tuchtgerecht kan worden opgelegd.”
4. Appellante keert zich tegen de hoogte van de boete.
5. Het tuchtgerecht heeft appellante een geldboete opgelegd van € 6.750,- waarvan € 5.000,- voorwaardelijk. Het College acht de waarde van de goederen, met betrekking tot welke de overtreding is begaan, een in aanmerking te nemen factor bij de beoordeling van de ernst van de overtreding. Voorts betrekt het College, net als het tuchtgerecht, bij de beoordeling dat is komen vast te staan dat appellante op 9 januari 2012 ter controle een overzicht van registratiegegevens heeft ontvangen waar zij uit heeft kunnen afleiden dat zij bij de registratie van de desbetreffende partij de verkeerde keuringsmodule had geselecteerd. Appellante heeft die gelegenheid niet aangegrepen om die fout te herstellen door ter zake alsnog keuringsmodule klasse I te laten registreren. Appellante heeft vervolgens een overzicht ontvangen waarin de aan de betrokken partij toegekende klasse uitdrukkelijk vermeld stond, maar zij heeft verzuimd daaraan de juiste consequentie te verbinden, namelijk dat deze niet verhandeld mocht worden als klasse I.
De door het tuchtgerecht opgelegde maatregel acht het College, gelet op de aard, ernst en omvang van de gepleegde overtreding, zoals die uit de in deze uitspraak vermelde feiten en omstandigheden blijkt, echter te zwaar. Meer in het bijzonder is naar het oordeel van het College door het tuchtgerecht bij het vaststellen van de hoogte van het voorwaardelijke gedeelte van de geldboete onvoldoende betekenis gehecht aan de omstandigheid dat appellante niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.
6. Het College acht een boete van € 3.500,-, waarvan € 1.750,- voorwaardelijk, passend en geboden.
7. Het beroep is gegrond en het College vernietigt de aangevallen tuchtuitspraak. Het College zal de zaak zelf afdoen en appellante wegens overtreding van artikel 9 van het Landbouwkwaliteitsbesluit een boete opleggen van € 3.500,-, waarvan € 1.750,- voorwaardelijk. Voor wat de voorwaarde en de proeftijd betreft verwijst het College naar de aangevallen tuchtuitspraak, zoals hiervoor weergegeven onder overweging 2.
8. Deze uitspraak berust mede op de artikelen 13u, eerste lid, en 13v, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de aangevallen tuchtuitspraak;
  • legt appellante een geldboete op van € 3.500,- (zegge: drieduizendvijfhonderd euro), waarvan € 1.750,- (zegge: zeventienhonderdvijftig euro) voorwaardelijk. Voor wat de voorwaarde en de proeftijd betreft verwijst het College naar de aangevallen tuchtuitspraak, zoals hiervoor weergegeven onder overweging 2.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. W.E. Doolaard en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. S.D.M. Michael, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2015.
w.g. J.L.W Aerts w.g. S.D.M. Michael