4.2Artikel 59c van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011, zoals dat gold tot de intrekking van dit artikel per 1 januari 2012, luidde:
“1. Indien een vergunning die van toepassing is op de investering, bedoel in bijlage 2, hoofdstuk 3, van de regeling, vanwege omstandigheden die aantoonbaar buiten de invloedssfeer van de subsidieaanvrager liggen, niet tijdig is verkregen om voor de investering, overeenkomstig artikel 49, eerste lid van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009, voor 30 september 2011 een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen, wordt in artikel 49, eerste lid, van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009 ’30 september 2011’gelezen als: 28 september 2012. (…)”
5. Het College stelt vast dat uit de toelichting bij de Regeling van 17 november 2011, nr. 239639, tot wijziging van de Regeling LNV-subsidies en het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011 vanwege het verlengen van een aantal termijnen (Stcrt. 2011, 21280) blijkt dat aanleiding voor de verlenging van de termijn is gelegen in het feit dat subsidieaanvragers, veelal door omstandigheden buiten hun schuld om, niet tijdig de vereiste vergunningen hebben bemachtigd. De verlenging van de termijn voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling van twee naar drie jaar geldt op grond van artikel 59c voor subsidieaanvragers die in 2009 subsidie hebben aangevraagd, uitsluitend indien de subsidieaanvrager niet tijdig de wettelijk vereiste vergunningen heeft verkregen om zijn investering te kunnen realiseren voor het verstrijken van de termijn van het indienen van een aanvraag tot subsidievaststelling, vanwege omstandigheden die, naar het oordeel van de Minister, buiten zijn invloedssfeer liggen.
6. Appellante heeft een eerste verzoek om verlenging gedaan toen artikel 59c nog gold. Hierop heeft verweerder positief beslist door de termijn te verlengen tot aan de uiterste in artikel 59c voornoemd genoemde datum. Voor zover appellante de rechtmatigheid van die uiterste datum aan de orde had willen stellen had zij dit in het kader van een bezwaar en beroep gericht tegen dit besluit kunnen aanvoeren. Het College had die datum dan exceptief kunnen toetsen. Appellante heeft in dit besluit echter berust en ervoor gekozen om pas een tweede verzoek om verlenging in te dienen toen bleek dat zij haar project ook binnen de verlengde termijn niet kon realiseren.
7. Thans ligt voor het besluit op het tweede verzoek van appellante om een verlenging van de termijn. Dit verzoek is bij verweerder binnengekomen op 4 september 2012. Op dat moment was artikel 59c niet meer van kracht. Deze bepaling was per 1 januari 2012 ingetrokken. Een andere bepaling op grond waarvan verweerder het verzoek om verlenging had kunnen inwilligen is niet in de Regeling of het Openstellingsbesluit aan te wijzen. Dit betekent dat verweerder reeds ten tijde van dat verzoek zich terecht onbevoegd heeft geacht om de termijn voor subsidievaststelling te verlengen. Ten tijde van het bestreden besluit was dat niet anders.
8. Aan het nu door appellante gevoerde exceptief verweer ten aanzien van de in artikel 59c neergelegde uiterste datum komt het College niet toe, nu dit artikel niet meer van kracht is en daarom niet meer ter toetsing voorligt. Dit verweer had, zoals hiervoor reeds is overwogen, gevoerd moeten worden in een bezwaar- en beroepsprocedure gericht tegen het eerste verlengingsbesluit.
9. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.