ECLI:NL:CBB:2015:111

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
AWB 14/33
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verlenging aanvraag subsidievaststelling LNV-subsidies

In deze zaak heeft de Maatschap [naam] beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Economische Zaken, nadat haar verzoek om verlenging van de termijn voor de aanvraag tot vaststelling van een subsidie, verleend onder de Regeling LNV-subsidies, was afgewezen. De subsidie was bedoeld voor een investering in een gecombineerd luchtwassysteem op een nieuw te bouwen stal. De staatssecretaris had eerder een subsidie van maximaal € 51.500,40 toegekend, maar de Maatschap kon de luchtwasser niet realiseren omdat zij nog niet beschikte over een onherroepelijke omgevingsvergunning. De Maatschap verzocht om verlenging van de termijn voor de aanvraag tot subsidievaststelling, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de termijn al was verstreken en de relevante regelgeving niet meer van toepassing was. De rechtbank Limburg had het beroep doorgezonden naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waar de zitting plaatsvond op 21 januari 2015. Het College oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht onbevoegd had geacht om de termijn voor subsidievaststelling te verlengen, aangezien de relevante bepaling per 1 januari 2012 was ingetrokken. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/33
27811

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 april 2015 in de zaak tussen

Maatschap [naam], te [plaats], appellante

(gemachtigde: mr. E.T. Stevens),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J. den Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder negatief beslist op het verzoek van appellante om verlenging van de termijn voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie die haar is verleend in het kader van de Regeling LNV-subsidies, onderdeel Gecombineerde luchtwassystemen 2009 (Regeling).
Bij besluit van 18 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Limburg, die dit ter behandeling heeft doorgezonden aan het College.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. Partijen zijn hierbij vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De aanvraag van appellante om verlening van subsidie op grond van de Regeling heeft betrekking op een investering ten behoeve van een gecombineerd luchtwassysteem dat geplaatst wordt op een nieuw te bouwen stal. Op grond van deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 4 november 2009 aan appellante subsidie toegekend tot een bedrag van maximaal € 51.500,40. Appellante heeft de luchtwasser op de nieuwe stal tot op heden niet kunnen realiseren, omdat zij nog niet beschikt over een onherroepelijke omgevingsvergunning voor de bouw van de stal. Bij brieven van 27 oktober 2011 en 12 december 2011 heeft appellante daarom verzocht om verlenging van de termijn voor de aanvraag tot vaststelling van haar subsidie tot twee jaar na het definitief worden van de bouwvergunning. Verweerder heeft bij besluit van 17 februari 2012 positief beslist op het verzoek, in die zin dat de uiterste termijn voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie is gewijzigd naar 27 september 2012. Appellante heeft vervolgens op 3 september 2012 opnieuw verzocht om de termijn voor de aanvraag tot vaststelling van de verleende subsidie te verlengen tot twee jaar na het definitief worden van de omgevingsvergunning. Dit tweede verzoek heeft verweerder afgewezen bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd in het bestreden besluit.
2. In geschil is of verweerder zich terecht onbevoegd heeft geacht om de termijn van de aanvraag tot subsidievaststelling genoemd in artikel 59c van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011 te verlengen.
3. Appellante stelt dat zij veel vertraging heeft ondervonden bij de realisatie van haar project doordat omwonenden procederen tegen de hiervoor benodigde vergunningen. Dat appellante nog niet beschikt over deze vergunningen en hierdoor nog geen aanvang heeft kunnen maken met de bouw van de nieuwe stal waarop het luchtwassysteem geplaatst zal worden, is een omstandigheid die buiten haar invloedsfeer ligt. Zij beroept zich in dit kader op overmacht en stelt dat juist voor deze situatie de wetgever in artikel 59c van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011 heeft voorzien in een verlenging van de termijn voor de aanvraag tot vaststelling van de verleende subsidie. Noch uit het Openstellingsbesluit of de toelichting hierop, noch uit de Regeling is op te maken dat onder omstandigheden geen nieuwe verlenging van de termijn voor subsidievaststelling kan plaatsvinden. Appellante wijst vervolgens op artikel 71, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1698/2005, waaruit zij afleidt dat verder uitstel mogelijk is tot en met 31 december 2015, nu uitgaven voor een bijdrage uit dit steunprogramma in aanmerking komen indien het betaalorgaan de betrokken steun daadwerkelijk tussen 1 januari 2007 en 31 december 2015 heeft betaald. Met de gehanteerde verlenging van de termijn van een jaar levert verweerder volgens appellante daarom onvoldoende maatwerk.
4.1
Op grond van artikel 49, eerste lid, van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009 kunnen aanvragen tot subsidievaststelling worden ingediend tot 30 september 2011.
4.2
Artikel 59c van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011, zoals dat gold tot de intrekking van dit artikel per 1 januari 2012, luidde:
“1. Indien een vergunning die van toepassing is op de investering, bedoel in bijlage 2, hoofdstuk 3, van de regeling, vanwege omstandigheden die aantoonbaar buiten de invloedssfeer van de subsidieaanvrager liggen, niet tijdig is verkregen om voor de investering, overeenkomstig artikel 49, eerste lid van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009, voor 30 september 2011 een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen, wordt in artikel 49, eerste lid, van het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2009 ’30 september 2011’gelezen als: 28 september 2012. (…)”
5. Het College stelt vast dat uit de toelichting bij de Regeling van 17 november 2011, nr. 239639, tot wijziging van de Regeling LNV-subsidies en het Openstellingsbesluit LNV-subsidies 2011 vanwege het verlengen van een aantal termijnen (Stcrt. 2011, 21280) blijkt dat aanleiding voor de verlenging van de termijn is gelegen in het feit dat subsidieaanvragers, veelal door omstandigheden buiten hun schuld om, niet tijdig de vereiste vergunningen hebben bemachtigd. De verlenging van de termijn voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling van twee naar drie jaar geldt op grond van artikel 59c voor subsidieaanvragers die in 2009 subsidie hebben aangevraagd, uitsluitend indien de subsidieaanvrager niet tijdig de wettelijk vereiste vergunningen heeft verkregen om zijn investering te kunnen realiseren voor het verstrijken van de termijn van het indienen van een aanvraag tot subsidievaststelling, vanwege omstandigheden die, naar het oordeel van de Minister, buiten zijn invloedssfeer liggen.
6. Appellante heeft een eerste verzoek om verlenging gedaan toen artikel 59c nog gold. Hierop heeft verweerder positief beslist door de termijn te verlengen tot aan de uiterste in artikel 59c voornoemd genoemde datum. Voor zover appellante de rechtmatigheid van die uiterste datum aan de orde had willen stellen had zij dit in het kader van een bezwaar en beroep gericht tegen dit besluit kunnen aanvoeren. Het College had die datum dan exceptief kunnen toetsen. Appellante heeft in dit besluit echter berust en ervoor gekozen om pas een tweede verzoek om verlenging in te dienen toen bleek dat zij haar project ook binnen de verlengde termijn niet kon realiseren.
7. Thans ligt voor het besluit op het tweede verzoek van appellante om een verlenging van de termijn. Dit verzoek is bij verweerder binnengekomen op 4 september 2012. Op dat moment was artikel 59c niet meer van kracht. Deze bepaling was per 1 januari 2012 ingetrokken. Een andere bepaling op grond waarvan verweerder het verzoek om verlenging had kunnen inwilligen is niet in de Regeling of het Openstellingsbesluit aan te wijzen. Dit betekent dat verweerder reeds ten tijde van dat verzoek zich terecht onbevoegd heeft geacht om de termijn voor subsidievaststelling te verlengen. Ten tijde van het bestreden besluit was dat niet anders.
8. Aan het nu door appellante gevoerde exceptief verweer ten aanzien van de in artikel 59c neergelegde uiterste datum komt het College niet toe, nu dit artikel niet meer van kracht is en daarom niet meer ter toetsing voorligt. Dit verweer had, zoals hiervoor reeds is overwogen, gevoerd moeten worden in een bezwaar- en beroepsprocedure gericht tegen het eerste verlengingsbesluit.
9. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schukking, mr. J.L Verbeek en mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2015.
w.g. J. Schukking w.g. C.M. Leliveld