In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de Minister van Infrastructuur en Milieu. De zaak betreft de intrekking van de chauffeurskaart van de verzoeker, die op 21 januari 2015 door de Minister was ingetrokken wegens het niet tijdig overleggen van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 18 februari 2015 bleek dat de verzoeker de VOG op 17 februari 2015 had ontvangen, maar de Minister had het primaire besluit al verzonden. De verzoeker trok zijn verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroeg de voorzieningenrechter om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker gedeeltelijk was tegemoetgekomen, omdat de Minister het primaire besluit niet handhaafde. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 980,-. Daarnaast werd bepaald dat de Minister het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 167,- aan hem diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de beslissing werd aan de partijen verzonden.