ECLI:NL:CBB:2015:105

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 maart 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
AWB 15/113
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking chauffeurskaart en proceskostenveroordeling na gedeeltelijke tegemoetkoming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de Minister van Infrastructuur en Milieu. De zaak betreft de intrekking van de chauffeurskaart van de verzoeker, die op 21 januari 2015 door de Minister was ingetrokken wegens het niet tijdig overleggen van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 18 februari 2015 bleek dat de verzoeker de VOG op 17 februari 2015 had ontvangen, maar de Minister had het primaire besluit al verzonden. De verzoeker trok zijn verzoek om een voorlopige voorziening in, maar vroeg de voorzieningenrechter om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker gedeeltelijk was tegemoetgekomen, omdat de Minister het primaire besluit niet handhaafde. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 980,-. Daarnaast werd bepaald dat de Minister het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 167,- aan hem diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de beslissing werd aan de partijen verzonden.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/113
14999
Uitspraak van de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht van 25 maart 2015 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de Minister van Infrastructuur en Milieu, verweerder

(gemachtigde: H.J. ‘t Hart).

Procesverloop

Bij besluit, gedateerd 21 januari 2015, (het primaire besluit) heeft verweerder de chauffeurskaart van verzoeker met ingang van die datum ingetrokken.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Verzoeker heeft zich tevens tot de voorzieningenrechter van het College gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2015. Verzoeker en voormelde gemachtigden zijn verschenen.
Verzoeker heeft met een brief van 10 maart 2015 het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken en, zoals ter zitting reeds was aangekondigd, de voorzieningenrechter verzocht een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Overwegingen

1. Verweerder heeft met het primaire besluit de chauffeurskaart van verzoeker ingetrokken wegens het niet tijdig, te weten binnen de door verweerder gestelde termijn die liep van 28 november 2014 tot 19 januari 2015, overleggen van een verklaring omtrent het gedrag (VOG), als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten. Verzoeker heeft de door hem te overleggen VOG op 9 december 2014 aangevraagd bij het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG). Het COVOG heeft niet binnen voormelde termijn, noch binnen de wettelijke beslistermijn van maximaal acht weken, als vermeld in artikel 37 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), op deze aanvraag beslist. Op 19 januari 2015 heeft verzoeker bij verweerder om uitstel verzocht voor het overleggen van een VOG. Dit verzoek is afgewezen, omdat het primaire besluit toen al naar verzoeker was verzonden. Ter zitting bij de voorzieningenrechter is gebleken dat het COVOG op 17 februari 2015 op de aanvraag van verzoeker heeft beslist en hem op die datum een VOG heeft toegezonden. Verweerder heeft daarop verklaard dat hij het primaire besluit niet handhaaft en dat de chauffeurskaart zo snel mogelijk wordt teruggegeven. Verzoeker heeft vervolgens te kennen gegeven dat hij, indien de chauffeurskaart is teruggegeven, het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal intrekken met een verzoek om vergoeding van de proceskosten en het door hem betaalde griffierecht. Verweerder heeft aangegeven dat hij het primaire besluit niet onrechtmatig acht en daarom geen aanleiding ziet om uit eigen beweging tot vergoeding aan verzoeker van de door hem gemaakte proceskosten en het door hem betaalde griffierecht over te gaan.
2. Op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan in geval van intrekking van het verzoek om een voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan aan de indiener daarvan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingetrokken, omdat verweerder het primaire besluit niet heeft gehandhaafd. Hiermee is aan verzoeker – in elk geval gedeeltelijk – tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Gelet hierop kan in het kader van het thans aan de orde zijnde verzoek om een proceskostenveroordeling, anders dan verweerder meent, de vraag of het primaire besluit al dan niet onrechtmatig is, in het midden blijven.
4. Gelet hierop komt het verzoek om kostenveroordeling voor toewijzing in aanmerking en veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder met toepassing van artikel 8:75a van de Awb in de kosten. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 980,- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, een waarde per punt van € 490,- en wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak).
5. De voorzieningenrechter ziet verder aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 980,-;
  • bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 167,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, in aanwezigheid van
mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 maart 2015.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. J.W.E. Pinckaers
Afschrift verzonden aan partijen op: