ECLI:NL:CBB:2015:100

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 maart 2015
Publicatiedatum
9 april 2015
Zaaknummer
AWB 13/167 AWB 13/699
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • R.F.B. van Zutphen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning stamboek en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 maart 2015, met zaaknummers 13/167 en 13/699, staat de erkenning van een stamboek en de afwijzing van proceskostenvergoedingen centraal. Appellante, [naam 1], had eerder een tijdelijke erkenning gekregen voor het bijhouden van een stamboek, maar verzocht om een definitieve erkenning en vergoeding van juridische kosten na een eerdere afwijzing. De zaak begon met een besluit van 29 december 2011, waarin verweerder, het Productschap Vee en Vlees, [naam 1] tijdelijk erkende tot 1 maart 2012. Dit besluit werd later herzien, en op 27 november 2012 werd het bezwaar van [naam 1] gegrond verklaard, wat leidde tot een erkenning voor vijf jaar.

Echter, het verzoek om schadevergoeding voor juridische kosten werd afgewezen door verweerder, die stelde dat de erkenning niet onrechtmatig was. [naam 1] voerde aan dat de tijdelijke erkenning onterecht was en dat de gemaakte kosten vergoed moesten worden. Het College oordeelde dat de onrechtmatigheid van het besluit van 29 december 2011 aan verweerder te wijten was, en dat [naam 1] recht had op vergoeding van de proceskosten in verband met het bezwaar. Het College verklaarde het beroep met nummer 13/167 gegrond en stelde de proceskosten vast op € 1.470,-. Voor het beroep met nummer 13/699 werd het verzoek om schadevergoeding ongegrond verklaard, omdat [naam 1] de gestelde schade niet had onderbouwd.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regelgeving en de verplichting van bestuursorganen om gemaakte kosten te vergoeden wanneer zij onterecht besluiten nemen. Het College heeft de proceskostenveroordeling uitgesproken en verweerder verplicht om het griffierecht van € 310,- te vergoeden aan [naam 1].

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummers: 13/167 en 13/699
7801

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2015 in de zaken tussen

[naam 1] ([naam 1]), appellante

(gemachtigde: mr. S.A. Wensing),
en

het Productschap Vee en Vlees, verweerder

(gemachtigde: mr. A.F. Ördögh).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2011 heeft verweerder op grond van artikel 4, eerste en derde lid, van de Verordening erkenningsvoorwaarden voor stamboeken, prestatieonderzoek en fokwaardeschatting (PVV) 2010 (verordening) [naam 1] tot 1 maart 2012 en voor zoveel langer als nodig is erkend voor het bijhouden van een stamboek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de verordening.
Bij besluit van 27 november 2012 heeft verweerder het bezwaar van [naam 1] gegrond verklaard en besloten om [naam 1] op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, en artikel 4, tweede lid, van de verordening voor vijf jaar te erkennen voor het bijhouden van een stamboek voor [naam 2].
[naam 1] heeft tegen het besluit van 27 november 2012 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Bij brief van 13 maart 2013 heeft verweerder het bezwaarschrift aan het College doorgezonden ter behandeling als beroepschrift. Dit beroep is bij het College geregistreerd onder nummer 13/167.
Bij besluit van 17 april 2013 heeft verweerder het verzoek van [naam 1] tot vergoeding van de uit het besluit van 29 december 2011 voortvloeiende schade afgewezen. Bij besluit van
1 augustus 2013 heeft verweerder het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het besluit van 1 augustus 2013 beroep ingesteld. Dit beroep is bij het College geregistreerd onder nummer 13/699.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn ter behandeling gevoegd. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op
20 augustus 2014. [naam 1] en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Voor [naam 1] is tevens verschenen [naam 3].

Overwegingen

1. Aan het feit dat [naam 1] in het besluit van 29 december 2011 is erkend tot 1 maart 2012 en voor zoveel langer als nodig is, lag de specifieke omstandigheid ten grondslag dat er naast [naam 1] een andere organisatie een aanvraag voor het bijhouden van een dochterstamboek had ingediend. Verweerder meende dat het op basis van de verordening niet langer mogelijk was om in Nederland twee dochterstamboeken voor hetzelfde ras te erkennen. Nu de verordening niet voorziet in situatie dat twee op basis van de oude regelgeving erkende dochterstamboeken vanwege de inwerkingtreding van de nieuwe verordening op 6 mei 2011 een nieuwe erkenning hebben aangevraagd, achtte verweerder afstemming met het Ministerie van Economische Zaken (EZ) noodzakelijk. Gelet op het belang van de continuïteit van de uitgifte van paardenpaspoorten heeft verweerder [naam 1] toen tijdelijk erkend.
2. Omdat EZ geen bezwaren had tegen de erkenning van twee stamboeken voor hetzelfde ras, heeft verweerder met het besluit van 27 november 2012 het bezwaar gegrond verklaard en [naam 1] erkend voor een periode van vijf jaar. Verweerder heeft het verzoek om vergoeding van de kosten voor juridische bijstand in de bezwaarschriftprocedure afgewezen met de stelling dat het besluit van 29 december 2011 niet is herzien vanwege onrechtmatigheid daarvan, maar omdat pas in de bezwaarfase is aangetoond dat [naam 1] alsnog aan de voorwaarden voldoet.
3. Volgens [naam 1] bedraagt de ten gevolge van het besluit van 29 december 2011 geleden materiële schade € 4.635,- (kosten juridische bijstand en extra vergaderingen).
De immateriële schade begroot zij op € 5.000,- en bestaat uit als gevolg van de tijdelijke erkenning gerezen onrust onder de leden. Aan het verzoek tot vergoeding van deze schade ligt ten grondslag dat de reden waarom verweerder in het besluit van 29 december 2011 niet overging tot definitieve erkenning van [naam 1] onjuist is. Nu bij het besluit van
27 november 2012 het bezwaar gegrond is verklaard en verweerder haar standpunt heeft verlaten, is reeds daarom het besluit van 29 december 2011 op oneigenlijke gronden genomen en had verweerder op basis daarvan de gemaakte kosten moeten vergoeden.
4. Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding overweegt verweerder dat [naam 1] de gestelde schade niet heeft onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Het verzoek om schadevergoeding stuit tevens af op het relativiteitsvereiste als bedoeld in artikel 6:163 van het Burgerlijk Wetboek nu de norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals [naam 1] stelt te hebben geleden. Tot slot heeft [naam 1] volgens verweerder geen causaal verband aangetoond tussen het besluit van 29 december 2011 en de gestelde schade.
5. Naar [naam 1] ter zitting van het College heeft toegelicht is haar beroep niet gericht tegen de erkenning als zodanig, maar is het haar te doen om de afwijzing van haar in bezwaar gedane verzoek om vergoeding van de kosten voor juridische bijstand en schade.
6.1
Ten aanzien van het beroep met nummer 13/167 overweegt het College als volgt. Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Verweerder heeft het bezwaar tegen het besluit van 29 december 2011 tot tijdelijke erkenning gegrond verklaard en dit besluit herroepen. Naar het oordeel van het College is dit besluit daarmee onrechtmatig. Nu de herroeping het gevolg is van de oplossing van interpretatieproblemen die verweerder aanvankelijk ondervond bij de toepassing van de nieuwe regelgeving, is de onrechtmatigheid aan verweerder te wijten en niet aan [naam 1].
Onder deze omstandigheden had verweerder in het bestreden besluit van 27 november 2012 op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht een (forfaitaire) vergoeding van de kosten die [naam 1] heeft gemaakt bij de behandeling van het bezwaar moeten opnemen. Nu verweerder dit ten onrechte achterwege heeft gelaten, zal het College het beroep met nummer 13/167 gegrond verklaren en bepalen dat verweerder deze kosten alsnog moet vergoeden. Het College stelt de kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.470,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting tegen een waarde van € 490,- per punt).
6.2
Ten aanzien van het beroep met nummer 13/699 overweegt het College het volgende. Nu de schade in de vorm van kosten voor juridische bijstand uitsluitend op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan worden vergoed, kan het hier alleen nog maar gaan over de gestelde immateriële schade en de kosten van vergaderingen. Reeds omdat appellante deze schade op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder naar het oordeel van het College het verzoek om vergoeding van die schade terecht afgewezen. Het beroep met nummer 13/699 is om die reden ongegrond.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep met nummer 13/167 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 27 november 2012 voor zover verweerder daarin geen vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar heeft opgenomen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.470,-;
  • bepaalt dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht van € 310,- vergoedt;
  • verklaart het beroep met nummer 13/699 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.B. van Zutphen, in aanwezigheid van mr. E van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2015.
w.g. R.F.B. van Zutphen w.g. E. van Kerkhoven