Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[betrokkene], te Arcen ([betrokkene]),
[klaagster], te Nieuwland ([klaagster]),
Procesverloop in hoger beroep
[naam 2] AA.
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
– omtrent de verwerking van een ter discussie staande vordering – waarover hij de accountant heeft geadviseerd. Deze contacten acht het College niet van dien aard dat, zoals [klaagster] heeft betoogd, van een frequente en intensieve relatie tussen beide accountants moet worden gesproken.
De accountant dient er zeker van te zijn dat er met de vertegenwoordigers van de entiteit en, in het algemeen, met de belanghebbenden die een exemplaar van het rapport met de feitelijke bevindingen zullen ontvangen, duidelijk overeenstemming bestaat over de overeengekomen werkzaamheden en de voorwaarden van de opdracht.De onderwerpen die onder meer aan de orde komen zijn:
monnikenwerk” was en (dus) veel geld zou gaan kosten. Dit laatste nu had betrokkene al in de opdrachtbevestiging tot uitdrukking moeten brengen en wel op grond van het bepaalde in paragraaf 9 van NVCOS 4400 waarin (bij de vierde bullet) staat vermeld dat bij het vaststellen van de opdrachtvoorwaarden (ook) de omvang van de uit te voeren specifieke werkzaamheden als onderwerp aan de orde dient te komen. Door dit na te laten heeft betrokkene het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC geschonden en moet klachtonderdeel III in zoverre gegrond worden verklaard.”
- kort gezegd - de AO/IC bij klaagster gaan de opdracht verre te buiten en leveren inderdaad een schending op van het fundamentele beginsel ‘geheimhouding’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder d. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-140 van de VGC op, nu betrokkene zonder specifieke machtiging informatie over klaagster, die hij in het kader van zijn beroepsmatig handelen had verkregen, aan een derde (in casu: [onderneming], die in dit verband als derde heeft te gelden) bekend heeft gemaakt. Klachtonderdeel IV moet dan ook in zoverre gegrond worden verklaard.”
“de heren [naam 1] en [naam 3]”heeft verstrekt.”
“geconstateerde onregelmatigheden”waarvoor de verantwoordelijkheid zou liggen bij [naam 2], wiens reacties op betrokkenes rapport worden gekwalificeerd als
“niet integer”en
“onbehoorlijk bestuur”. Deze door betrokkene gebezigde kwalificaties vinden ook geen enkele steun in het rapport van betrokkene. Voorts heeft betrokkene in die brief [naam 2] op aanmatigende toon laten weten dat hij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat deze de ernst van de situatie onvoldoende besefte en onvoldoende kennis had van de van toepassing zijnde regelgeving, alsmede dat het zijns inziens in het belang van (de accountant-administratieconsulent) [naam 2] zou zijn indien deze zich door deskundigen zowel op juridisch als accountantsgebied liet bijstaan. In de tweede brief, die van 18 december 2012, volhardt betrokkene op niet minder aanmatigende toon bij het in zijn eerdere brief aan [naam 2] gestelde.
11 december 2012 in grote twijfel verkeerde. Daarin worden onder meer de integriteit van [betrokkene], de door hem uitgevoerde werkzaamheden en de inhoud van het deelrapport ter discussie gesteld en gediskwalificeerd op onderdelen. Voor [betrokkene] was helder dat [onderneming] een reactie van hem wenste. [onderneming] had hier recht op en hij had hiertoe een (zorg)verplichting. Ook heeft [betrokkene] gesteld dat duidelijk was dat [klaagster] onvoldoende de betekenis onderkende en/of begrip had van de in het deelrapport opgenomen informatie en dat zij (wellicht) daardoor het deelrapport als nutteloos en zinloos kwalificeerde. Ook hier rustte volgens [betrokkene] een zorgplicht op hem; hij diende de bij [klaagster] levende misverstanden en onjuiste interpretaties weg te nemen. [betrokkene] stelt vooraf welbewust een afweging te hebben gemaakt hoe naar de beide opdrachtgevers te reageren. Hij heeft voor beide opdrachtgevers helder en duidelijk de (mogelijke gerezen) twijfels en misverstanden ten aanzien van de inhoud van het deelrapport willen wegnemen. [betrokkene] is van mening dat hij zich hierin professioneel kritisch heeft opgesteld door naar beide toe tegelijkertijd te reageren.
18 december 2012, en zo ja wat hem toen is gevraagd en welk antwoord hij heeft gegeven, aangezien daarover in het proces-verbaal van die zitting niets is opgenomen. Weliswaar wordt gesteld dat [betrokkene] die afweging niet heeft gemaakt, maar daar tegenover staat dat hij zelf stelt wel degelijk een afweging te hebben gemaakt en op grond daarvan bedoelde brieven aan [naam 2] te hebben gezonden. Nu een nadere onderbouwing van de stelling van [klaagster] is uitgebleven, bestaat er naar het oordeel van het College geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen [betrokkene] hierover heeft gezegd.
A-100.4, onder d, en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-140, van de VGC (klachtonderdeel IV) als het beginsel professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4, onder e, van de VGC (klachtonderdelen V en VI) heeft geschonden. Het College acht, gezien de ernst van deze schendingen, ook in aanmerking nemend dat aan [betrokkene] niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, passend en geboden aan [betrokkene] de maatregel van berisping op te leggen.