In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 maart 2014 uitspraak gedaan op het verzet van een indienster tegen een eerdere uitspraak van 10 september 2013. De indienster had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de accountantskamer van 12 april 2013, maar dit beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van hoger beroep eindigde op 24 mei 2013, maar het beroepschrift werd pas op 5 augustus 2013 door het College ontvangen.
De indienster voerde als reden voor de termijnoverschrijding aan dat zij zorgvuldig wilde handelen en goed voor de dag wilde komen. Tijdens de zitting op 9 januari 2014, waar de indienster in persoon verscheen, erkende zij dat haar beroepschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend. Het College stelde vast dat de indienster niet voldeed aan de vereisten van artikel 43, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants, in samenhang met artikel 31, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
Het College concludeerde dat er geen aanleiding was om de wettelijke termijn te negeren, gezien de toerekenbare termijnoverschrijding. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2014 door de rechters J.L.W. Aerts, W.A.J. van Lierop en H. Bolt, in aanwezigheid van griffier M.A. Voskamp.