ECLI:NL:CBB:2014:8

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
AWB 14/38 AWB 14/39
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedbestuursdwang bij ernstige dierenwelzijnsproblemen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van spoedbestuursdwang. De zaak betreft de situatie waarin 144 honden in zeer slechte leefomstandigheden zijn aangetroffen in een woning. De Staatssecretaris van Economische Zaken had op 4 december 2013 besloten tot spoedbestuursdwang, omdat de gezondheid en het welzijn van de dieren ernstig in gevaar waren. Verzoekers, de eigenaren van de honden, maakten bezwaar tegen deze beslissing en vroegen de voorzieningenrechter om de honden terug te geven.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de leefomstandigheden van de honden onhoudbaar waren, met vervuiling en een gebrek aan zorg. De honden waren bovendien zonder de juiste documenten vanuit Duitsland naar Nederland gebracht, wat een risico voor de volksgezondheid met zich meebracht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de spoedbestuursdwang terecht was toegepast, gezien de noodzaak om onmiddellijk in te grijpen voor het welzijn van de dieren.

Verzoekers voerden aan dat zij een termijn hadden moeten krijgen om de situatie te verbeteren, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de situatie zo ernstig was dat dit niet mogelijk was. De kosten van de bestuursdwang waren inmiddels hoog opgelopen, en de voorzieningenrechter wees het verzoek om teruggave van de honden af. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken, en de voorzieningenrechter gaf aan dat overleg tussen verzoekers en verweerder over de teruggave van de honden mogelijk bleef, mits aan bepaalde voorwaarden werd voldaan.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/38 en14/39
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 januari 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2], te [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. W.P.N. Remie),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L.C.M. Harteveld - van den Bosch).

Procesverloop

Bij besluiten van 9 december 2013 heeft verweerder de beslissing tot toepassing van spoedbestuursdwang op 4 december 2013 wegens overtredingen van de artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) op schrift gesteld.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2014.
Verzoeksters zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Tevens hebben verzoekers als tolk meegenomen K.M. Gras- Langeslag.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder zijn voorts verschenen [naam 3], inspecteur van Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (hierna: NVWA) alsmede [naam 4], werkzaam bij verweerder.

Overwegingen

1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2.
Verweerder heeft op 4 december 2013 spoedbestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast door uit de woning van verzoekers terstond 144 honden/puppy’s mee te voeren en in bewaring te nemen. Verweerder heeft geconcludeerd dat verzoekers de gezondheid en het welzijn van hun dieren in ernstige mate hebben aangetast en daarmee de artikelen 36 en 37 Gwd hebben overtreden. De huisvestingssituatie was slecht, de ruimtes waren te klein en het huis was erg vervuild met ontlasting en urine. Er hing een sterke ammoniakgeur. Ook zaten honden opgesloten in benches vervuild met ontlasting. Verzoekers zelf verbleven op dat moment in Duitsland zodat verweerder heeft geconcludeerd dat de honden door verzoekers zo zijn achtergelaten. Door alle constateringen ter plaatse was het van groot belang voor het welzijn van de dieren dat alle honden werden onderzocht op hun veterinaire toestand en mogelijke ziektes. Door de hoeveelheid honden en gevaar op besmetting was dit niet op locatie te beoordelen.
Vanwege het spoedeisende karakter zijn verzoekers niet in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde termijn zelf de nodige maatregelen te treffen.
Deze beslissing heeft verweerder gebaseerd op de bevindingen en conclusies van de districtinspecteur, die op 4 december 2013 een controle heeft verricht op het adres van verzoekers, en van de, op verzoek van de districtinspecteur verschenen, (praktiserend) dierenarts. Deze bevindingen zijn neergelegd in een rapport van
15 december 2013.
3.
Het door verzoekers ingediende verzoekschrift strekt er toe om verweerder op te dragen de honden aan verzoekers terug te geven. Verzoekers hebben daartoe aangevoerd dat er geen sprake was van een dusdanig dringende situatie dat verweerder de honden direct mee moest voeren en dat daarmee de door verweerder toegepaste spoedbestuursdwang onrechtmatig was. Zij erkennen dat de situatie niet ideaal was maar dat verweerder hen een korte termijn had moeten geven om die situatie te verbeteren. Verzoekers zijn erg aan de honden gehecht en verzoeken dan ook subsidiair om aan verweerder op te dragen de honden niet te verkopen aan derden en hen een termijn te gunnen waarbinnen zij aan de voorwaarden voor teruggave kunnen voldoen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.
Voor een weergave van de van toepassing zijnde bepalingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt verwezen naar bijlage 1 van het bestreden besluit.
Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, eerste volzin, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Op grond van het tweede lid van artikel 5:31 kan, indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
5.
Bij het onderzoek van ambtenaren van de NVWA, uitgevoerd op 4 december 2013 naar aanleiding van een tip over een (mogelijk) illegale dierenhandel, zijn in de door verzoekers gehuurde woning aan de [adres] te [woonplaats] 144 honden aangetroffen, de meeste van het ras chihuahua. De leefomstandigheden van de dieren waren zeer slecht; de honden liepen los door het hele huis, overal lagen uitwerpselen en er was niet voldoende drinkwater.
Gelet op de inhoud van het onderzoeksrapport en de verklaring van de geraadpleegde dierenarts bestaat er voorshands geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de toezichthouders dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk was. Niet alleen was de situatie uit een oogpunt van dierenwelzijn onhoudbaar, waarbij ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter op korte termijn geen verbetering te verwachten was; bovendien waren alle dieren vanuit Duitsland Nederland ingebracht zonder gezondheidscertificaat van de Duitse autoriteiten. Van de meeste dieren was geen paspoort aanwezig en een deel had geen entingsbewijs voor rabiës. Er was dus een reële kans op besmetting en tevens een risico voor de volksgezondheid. Al met al is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat terecht meteen bestuursdwang is toegepast, dus zonder een voorafgaande last, dat wil zeggen een waarschuwing die verzoekers nog de gelegenheid zou hebben gegeven om zelf iets aan deze ernstige situatie te doen.
6.
De verwachting is gerechtvaardigd dat het bestreden besluit in de bezwaarprocedure in stand zal kunnen blijven. Er bestaat dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de honden direct aan verzoekers moeten worden teruggegeven. Aan teruggave staat in de weg dat de kosten van bestuursdwang (waaronder de kosten van bewaring van de honden op een locatie van de Dienst Regelingen) nog niet door verzoekers zijn vergoed. Die kosten zijn inmiddels zeer hoog opgelopen, maar daaraan heeft verweerder geen schuld.
Ten einde de kosten niet te hoog te laten oplopen heeft verweerder verzoekers reeds in een vroeg stadium - bij brief van 11 december 2013 - bericht dat de dieren op
19 december 2013 zouden worden vrijgegeven. Op uitdrukkelijk verzoek van verzoekers heeft verweerder vooralsnog, in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter, afgezien van verkoop van de dieren aan derden. Voor een verder uitstel van de vrijgave, die het mogelijk maakt dat de dieren aan derden worden verkocht, bestaat nu geen aanleiding meer. Hierbij is in aanmerking genomen dat de inmiddels gemaakte kosten, in verhouding tot de waarde van de honden onevenredig hoog (dreigen te) worden.
7.
Deze uitspraak staat verder overleg tussen verzoekers en verweerder over teruggave van de honden, althans een aantal specifieke honden waaraan verzoekers in het bijzonder gehecht zijn, niet in de weg. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat verweerder tot verder overleg bereid is. Verzoekers dienen zich echter te realiseren dat zij in beginsel voor de kosten zullen opdraaien, en dat teruggave alleen mogelijk is indien de gezondheid van (specifieke) dieren dit toelaat en een behoorlijke opvang (bij verzoekers of bij derden) geregeld is.
8.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. L.C. Bannink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2014.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. L.C. Bannink