Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2014 in de zaak tussen
maatschap [naam 1] en [naam 2] en [naam 3], te [vestigingsplaats], appellante
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
11 juni 2003 een bedrag van € 1.942,76 aan slachtpremie toegekend.
3. Hetgeen appellante heeft aangevoerd komt in de kern hierop neer dat op de korting wegens onjuiste registratie artikel 36 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van toepassing is. Aangezien dit artikel is opgenomen in titel IV van die verordening geldt op grond van artikel 49, zesde lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 een (kortere) verjaringstermijn van vier jaar. Hieruit volgt dat de terugvordering is verjaard.
4.1 Het College overweegt dat niet is gebleken van een belang van appellante bij een beoordeling van het beroep tegen het besluit van 11 augustus 2011. Het College zal het beroep daarom in zoverre wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren.
17 maart 2011 en van 24 augustus 2012 daarvoor in de plaats heeft gesteld.
11 augustus 2011 herzien en is daarbij gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellante. Onder deze omstandigheden ziet het College aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten voor verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 974,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 487,-).
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 augustus 2011 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 augustus 2012 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
- bepaalt dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht ad € 302,- vergoedt.