Uitspraak
1.Het procesverloop in hoger beroepAppellant heeft hoger beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak van de accountantskamer naar aanleiding van een klacht die op 25 juli 2011 door [naam 2] (hierna: klager) is ingediend tegen appellant.
2.De uitspraak van de accountantskamer
3.De beoordeling van het hoger beroep
a. willens en wetens een ondeugdelijk rapport heeft opgesteld teneinde zijn opdrachtgever van materiaal te voorzien ten behoeve van het ontslag van klager;
b. bij de controle van de jaarrekeningen van [stichting] (hierna: [stichting]) over de jaren 2005 en daarna fouten heeft gemaakt.
Voor zover appellant stelt dat de feitenweergave van de accountantskamer een onjuistheid bevat, overweegt het College dat onder 2.7 van de aangevallen uitspraak is vermeld dat klager bij brief van 7 mei 2010 van zijn raadsman, gericht aan [stichting] en door deze ontvangen op 11 mei 2010, die – blijkens die brief – in kopie aan appellant is gestuurd, op het conceptrapport heeft gereageerd. In de brief van klager van 7 mei 2010 is inderdaad vermeld dat deze in kopie aan appellant is gestuurd. Voor zover appellant heeft beoogd aan te voeren dat de reactie van klager, anders dan in de brief van 7 mei 2010 vermeld, niet (rechtstreeks) in kopie aan hem is gestuurd, overweegt het College dat de accountantskamer, als zij er al van uitging dat appellant die brief rechtstreeks heeft ontvangen, daaraan geen consequenties heeft verbonden
.
De aan appellant verstrekte opdracht betrof een adviesopdracht die ten doel had te adviseren over een verbeterproces. De opdracht was niet gericht op het handelen of nalaten van klager. De accountantskamer heeft ten onrechte overwogen dat appellant niet heeft onderzocht in hoeverre de Gedragsrichtlijn inzake persoonsgerichte accountantsonderzoeken (hierna: Gedragsrichtlijn) van toepassing was.
Verder heeft de accountantskamer de waarborgen die appellant heeft getroffen om verspreiding van het rapport tegen te gaan, ten onrechte onvoldoende geoordeeld. De accountantskamer is eraan voorbijgegaan dat appellant eerst in het kader van de tuchtprocedure bekend is geraakt met het feit dat [stichting] in het ontslagbesluit heeft verwezen naar het rapport en dat klager dit rapport in die ontslagprocedure heeft ingebracht.
1. [stichting] inventariseert de relevante rapportages die in het onderzoek zullen worden betrokken. De aansluiting van deze rapportages met de financiële administratie zal in kaart worden gebracht en verschillen zullen worden geanalyseerd naar aard en omvang.
2. Op basis van de werkzaamheden ad 1 zullen adviezen worden uitgebracht om dit proces te verbeteren.
3. In overleg met [stichting] zijn mensen geselecteerd voor een interview, het betreft een lid van het Audit Comité van de Raad van Toezicht, de bestuurder, de rectoren en de interim-controller. Deze interviews moeten met name in kaart brengen op welke wijze het integraal management inzake de financiën wordt vervuld en de wijze waarop de toezichthoudende functie kan worden uitgeoefend. Van elk interview zal een verslag worden opgesteld dat voor accordering wordt voorgelegd aan de geïnterviewden.
4. Op basis van de werkzaamheden ad 3 zullen adviezen worden uitgebracht om dit proces te verbeteren.
5. Opstellen concept eindrapport, afstemming met belanghebbenden en afronding.
Het hoger beroep faalt in zoverre.
Appellant vindt dat hij op goede gronden heeft besloten dat wederhoor niet nodig was voor het verkrijgen van een deugdelijke grondslag van het rapport. Appellant heeft de administratie van [stichting] ingezien ten behoeve van het in kaart brengen van de aansluiting van de financiële rapportages met deze administratie. Hij heeft negen personen, waaronder de opvolger van klager, de interim-controller, geïnterviewd om te inventariseren op welke wijze het integraal management en de toezichthoudende functie werden uitgevoerd. De verklaringen van de geïnterviewden gaven volgens appellant een helder en eenduidig beeld van de werkwijze van het bestuur, de rectoren en de Raad van Toezicht ten aanzien van het financieel management van [stichting]. Aanspreekpunt voor appellant gedurende de uitvoering van de opdracht was de interim-controller, die beschikte over de benodigde operationele informatie. Hij kon deze toelichten en heeft dat waar nodig ook gedaan. Ondanks dat wederhoor niet nodig was, heeft appellant klager in de gelegenheid gesteld te reageren op zijn conceptrapport met feitelijke bevindingen. Appellant ging er vanuit dat de daarvoor gegeven termijn van een week voldoende was, aangezien het ging om voor klager bekende informatie. De accountantskamer is er ten onrechte aan voorbijgegaan dat klager heeft nagelaten om te vragen de gegunde termijn te verlengen. Klager heeft pas ruim na de termijn gereageerd richting [stichting]. Appellant heeft deze reactie, die SLR heeft doorgestuurd, vervolgens beoordeeld en in een intern memo van 12 mei 2010 geconcludeerd dat het rapport geen aanpassing behoefde. De accountantskamer laat dit volgens appellant ten onrechte buiten beschouwing in de oordeelsvorming.
De door appellant voor die korte termijn gegeven verklaring – de Raad van Toezicht van [stichting] had een bijeenkomst gepland in de eerste week van mei 2010 en wilde dan kunnen beschikken over deze rapportage – doet daaraan volgens de accountantskamer niet af, nu niet gesteld of gebleken is dat tegen uitstel van deze vergadering onoverkomelijke bezwaren zouden hebben bestaan.
Het vorenstaande leidt de accountantskamer tot de conclusie dat appellant een rapport heeft uitgebracht waarin – onder meer – een oordeel wordt gegeven over het functioneren van klager alvorens klager voldoende gelegenheid is gegeven zijn zienswijze over een en ander kenbaar te maken en vervolgens van die zienswijze kennis te nemen. Daaruit volgt dat appellant niet heeft kunnen beoordelen óf het door hem uitgebrachte rapport een deugdelijke grondslag heeft en dus ook niet heeft kunnen oordelen dát zijn rapport een deugdelijk grondslag heeft.
A-100.4, onder c, van de VGC.
betoogd – het gemis van de informatie over de financiële rapportages van de zijde van klager ondervangen. De bevindingen in het rapport over de totstandkoming, opzet, toelichting en inhoud van deze financiële rapportages zijn bovendien ongunstig voor klager. In het rapport is onder meer vermeld dat er grote verschillen zijn opgetreden ten opzichte van de begroting gedurende het jaar en dat deze niet zijn opgemerkt en toegelicht in maand- of kwartaalrapporten. Van de verklaring van klager voor de grootste verschillen wordt in het rapport als zodanig geen melding gemaakt, hoewel volgens de opdrachtbevestiging verschillen zouden worden geanalyseerd naar aard en omvang. Voor een evenwichtig beeld was bovendien aangewezen om in het rapport zelf (en niet slechts in een noot) aan te geven dat de grote afwijkingen per regel niet leiden tot grote afwijkingen in het totaal.
Het hoger beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.