ECLI:NL:CBB:2014:63

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
24 februari 2014
Zaaknummer
AWB 12/939
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding kosten extern adviseur in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting De Trans en de Nederlandse Zorgautoriteit. Het geschil betreft de weigering van de Nederlandse Zorgautoriteit om de kosten van een extern adviseur te vergoeden. Appellante, Stichting De Trans, had bezwaar gemaakt tegen de nacalculatie 2009 die door de Zorgautoriteit was vastgesteld. Na het indienen van het bezwaar, heeft appellante verzocht om vergoeding van de kosten van de adviseur, die in totaal € 23.393,97 bedroegen. De Zorgautoriteit heeft dit verzoek afgewezen, omdat het concept-bezwaarschrift dat door de adviseur was opgesteld, niet als verslag van een deskundige kon worden aangemerkt. Het College oordeelde dat er geen bewijs was dat het onderzoek van de adviseur substantieel was en dat de conclusies in het concept-bezwaarschrift niet voldoende waren onderbouwd.

Het College heeft verder overwogen dat appellante het bezwaarschrift op eigen naam had ingediend, waardoor er geen aanspraak bestond op vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Het College concludeerde dat het verzoek van appellante om vergoeding van de kosten van de adviseur terecht was afgewezen door de Zorgautoriteit. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, en het College verklaarde het beroep ongegrond. Appellante heeft de mogelijkheid om gemotiveerd verzet te doen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

Uitspraak buiten zitting

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/939
13950

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2014 in de zaak tussen

Stichting De Trans, te Rolde, appellante

(gemachtigde: [naam])
en

Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster

(gemachtigde: mr. L. Reindertsen)

Procesverloop

Bij de tariefbeschikking van 9 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerster voor appellante de nacalculatie 2009 vastgesteld. Appellante heeft op 11 april 2011 bezwaar gemaakt tegen de verwerking daarin van de onderdelen “kleinschalig wonen” en “BZP gelden in de aanvaardbare kosten”. Bij besluiten van 22 juni 2011 en 12 september 2011 heeft verweerster nieuwe tariefbeschikkingen vastgesteld, waarmee volgens haar volledig aan voormelde bezwaaronderdelen tegemoet is gekomen.
Appellante heeft bij brief van 11 juli 2011 het bezwaar tegen de verwerking van het onderdeel “kleinschalig wonen” ingetrokken en verzocht om vergoeding van de kosten van de door haar ingeschakelde extern adviseur ad € 17.443,50.
Bij brief van 20 juli 2012 heeft appellante het bezwaar tegen de verwerking van het onderdeel “BZP gelden in de aanvaardbare kosten” ingetrokken. Daarbij heeft appellante aangegeven dat de kosten van de door haar ingeschakelde extern adviseur € 23.393,97 bedragen en een nota overgelegd.
Bij besluit van 3 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerster afwijzend beslist op het verzoek van appellante om vergoeding van de kosten van de door haar ingeschakelde extern adviseur.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1.
Het geschil in beroep ziet uitsluitend op de kosten van de door appellante ingeschakelde extern adviseur.
2.
Verweerster heeft het verzoek van appellante aangemerkt als een verzoek om vergoeding van de kosten van een deskundige als bedoeld in artikel 1 sub b van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Het verzoek is afgewezen omdat het door de adviseur uitgebrachte advies niet schriftelijk in de bezwaarprocedure is ingebracht.
3.
In beroep heeft appellante hieromtrent het volgende aangevoerd. Een externe deskundige heeft haar met betrekking tot de definitieve rekenstaat 2009 een aanbod gedaan op basis van no-cure-no-pay. De deskundige heeft vervolgens een conceptbrief opgesteld welke – met enkele marginale aanpassingen – één op één is overgenomen in het door appellante ingediende bezwaarschrift. Appellante is naar het College begrijpt van mening dat de e-mail van de door haar geraadpleegde adviseur van 4 april 2011 met de daarbij gevoegde conceptbrief als een verslag van een deskundige in de zin van het Bpb dient te worden aangemerkt, althans dat de door haar in dit verband in bezwaar gemaakte kosten door verweerster hadden moeten worden vergoed.
4.
Het College is van oordeel dat verweerster bij het bestreden besluit het verzoek van appellante terecht heeft afgewezen. Het College overweegt hiertoe het volgende.
Ingevolge artikel 1 van het Bpb kan een veroordeling in de kosten die een belanghebbende in verband van de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij of een belanghebbende,
d. verletkosten van een partij of een belanghebbende,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is.
Op grond van de bij het Bpb behorende bijlage wordt het bedrag van de in artikel 1 onder a bedoelde kosten vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en de toepasselijke wegingsfactoren.
5.
Het College is van oordeel dat het door de adviseur op verzoek van appellante opgestelde concept-bezwaarschrift, dat overigens eerst in beroep is overgelegd, niet is aan te merken als een verslag van een deskundige. Uit de door appellante in dit verband overgelegde stukken blijkt namelijk niet waaruit het onderzoek van de adviseur heeft bestaan, noch wat zijn bevindingen waren die hebben geleid tot de in het concept-bezwaarschrift neergelegde conclusies.
Nu appellante het bezwaarschrift op eigen naam heeft ingediend bestaat voorts geen aanspraak op vergoeding op grond van artikel 1 onder a van het Bpb. Appellante heeft aangevoerd dat het door haar adviseur opgestelde concept de basis van de procedure was. Wat daarvan zij, het opstellen van een concept-bezwaarschrift is geen proceshandeling als bedoeld in de bij het Bpb behorende bijlage.
6.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Het beroep is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. van der Ham, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2014.
w.g. M.A. van der Ham w.g. J.M.M. Bancken
Een belanghebbende kan tegen deze uitspraak ingevolge artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht gemotiveerd verzet doen bij het College, door middel van een ondertekend verzetschrift. Indien u verzet indient en over het verzet wenst te worden gehoord, kunt u dit in uw verzetschrift vragen.
binnen zes weken na de dag van verzending