Uitspraak
Stichting Autoriteit Financiële Markten, te Amsterdam (hierna: AFM)
1.Het procesverloop in hoger beroep
2.De grondslag van het geschil
3.De uitspraak van de rechtbank
Ter zake van de openbaarmaking van de boetes heeft de rechtbank overwogen dat, gegeven het feit dat de voorzieningenrechter in bezwaar een publicatieverbod heeft opgelegd, de bestuurlijke heroverweging niet kan leiden tot het publiceren van een eventueel in bezwaar (deels) gehandhaafde boeteoplegging voordat die beslissing op bezwaar onherroepelijk is geworden. Reeds om die reden ziet de rechtbank aanleiding om de in het besluit van
11 september 2009 vervatte deelbeslissing tot publicatie als bedoeld in artikel 1:97 Wft te vernietigen.
stelt zich op het standpunt dat informatie koersgevoelig is als zij concreet is en een redelijk handelend belegger daarvan waarschijnlijk gebruik zal maken om er zijn beleggingsbeslissing op te baseren. Informatie is concreet als zij betrekking heeft op een situatie waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij zal ontstaan of plaatsvinden. Op basis van de Nederlandse taalversie van Richtlijn 2003/124/EG van de Commissie van 22 december 2003 tot uitvoering van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de definitie en openbaarmaking van voorwetenschap en de definitie van marktmanipulatie betreft (Pb 2003, L339, blz. 70; hierna: Richtlijn 2003/124) wordt informatie geacht concreet te zijn indien zij betrekking heeft op een situatie die bestaat of waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat zij zal ontstaan dan wel op een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden of waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij zal plaatsvinden. Volgens de Duitse taalversie dient te gebeurtenis zelfs “voldoende waarschijnlijk” te zijn. Als de Nederlandse en de Duitse taalversies tezamen worden genomen dient het te gaan om een redelijkerwijs aannemelijke en voldoende waarschijnlijke gebeurtenis. In het arrest van 28 juni 2012 (C-19/11, Markus Gelt/Daimler AG, PB C258 van 25 augustus 2012, blz. 5-6) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) uitgelegd wanneer informatie over onzekere gebeurtenissen als concreet kan worden aangemerkt. Het Hof van Justitie heeft in dit arrest enerzijds overwogen dat een tussenstap in een gespreid proces onder omstandigheden concrete en koersgevoelige informatie kan opleveren en anderzijds dat er een
realistic prospectmoet zijn ten aanzien van de toekomstige gebeurtenis. In dit verband wijst [bedrijfsnaam 1] op twee door haar overgelegde
expert opinions, waarin wordt gesteld dat vorengenoemd arrest zo dient te worden uitgelegd dat er in ieder geval sprake moet zijn van een
realistic prospectop het zich realiseren van de eindsituatie, alvorens informatie - in dit geval het openbaar bod - kan kwalificeren als concrete en koersgevoelige informatie. Daarmee wordt speculatieve informatie buiten de openbaarmakingsplicht gehouden.
De koersgevoelige informatie in deze zaak is een eventueel bod door [bedrijfsnaam 1] op [bedrijfsnaam 2]. Getoetst aan de eis dat de gebeurtenis redelijkerwijs aannemelijk en voldoende waarschijnlijk dient te zijn, was op […] februari 2008 geen sprake van concrete informatie over dat eventuele bod. Het is ook logisch dat er geen
realistic prospectkan zijn als de doelvennootschap niet pleegt mee te werken aan een vriendelijke overname.
Het enkele feit dat een bericht koersinvloed kan hebben brengt niet mee dat de informatie in dat bericht koersgevoelige informatie is. Dat het openbare bod van [bedrijfsnaam 1] op [bedrijfsnaam 2] koersgevoelig was staat niet ter discussie. Bepalend in deze zaak is echter vanaf welk moment voor […] februari 2008 redelijkerwijs mocht worden aangenomen dat [bedrijfsnaam 1] een openbaar bod op [bedrijfsnaam 2] zou doen. Vóór dat moment was er geen sprake van een koersgevoelige situatie. Dat openbaarmaking van die wetenschap mogelijk invloed zou hebben gehad op de koers van [bedrijfsnaam 2] maakt dat niet anders. Die koersinvloed zou speculatief zijn geweest en niet het gevolg van handelen van redelijk handelend beleggers. Op […] februari 2008 bestond nog geen zicht op een openbaar bod, vriendelijk of vijandig, laat staan dat zo’n bod redelijkerwijs mocht worden aangenomen. AFM laat in haar beslissing op bezwaar en haar verweerschrift ook na te onderbouwen dat een vriendelijk dan wel vijandig bod aannemelijk zou zijn geweest. Het feitencomplex in deze zaak kan ook niet tot die conclusie leiden. [bedrijfsnaam 2] stond op dat moment immers niet open voor een samenwerking met of overname door [bedrijfsnaam 1]. Dit blijkt duidelijk uit het feit dat [bedrijfsnaam 2] consequent aan [bedrijfsnaam 1] kenbaar heeft gemaakt dat zij bezig was met de uitvoering van de stand alone-strategie en - om die reden - de uitnodigingen van [bedrijfsnaam 1] om overnamegesprekken te starten consequent heeft afgewezen. Dit blijkt ook uit de
e-mail van […] februari 2008 van [naam 1], General Counsel van [bedrijfsnaam 2], aan Clifford Chance over het krantenartikel in de […], waarin zij stelde dat het persbericht van [bedrijfsnaam 2] klopte aangezien er geen verkennende overnamegesprekken waren. Nu partijen zelfs aan het stadium van verkennende overnamegesprekken niet zijn toegekomen, was er op […] februari 2008 geen enkel zicht op een vriendelijke overname. Zo’n vriendelijke overname is ook niet gevolgd. Dat een vriendelijk bod niet in het verschiet lag, wordt niet ontkracht door het feit dat de CEO van [bedrijfsnaam 1], [naam 2] (hierna: [naam 2]), en de CEO van [bedrijfsnaam 2], [naam 3] (hierna: [naam 3]), nog steeds met elkaar spraken ook nadat [naam 2] had voorgesteld overnamegesprekken te voeren en [naam 3] dat had geweigerd. [naam 3] onderhield contacten met [naam 2], net zoals hij dat deed met andere CEO’s in de markt. Het is gebruikelijk dat CEO’s van marktpartijen met enige regelmaat onderlinge contacten onderhouden, onder meer om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in de branche. [bedrijfsnaam 1] had op dat moment bovendien niet alleen belangstelling voor [bedrijfsnaam 2], maar ook voor een aantal andere ondernemingen. Ook het gestelde inschakelen door [bedrijfsnaam 1] van Lehman Brothers vormt geen omstandigheid die maakt dat sprake is van koersgevoelige informatie. De door Lehman Brothers, uit eigen beweging, opgestelde waardering van [bedrijfsnaam 2] is weliswaar door [bedrijfsnaam 1] gebruikt, maar [bedrijfsnaam 1] heeft Lehman pas na […] februari 2008 de opdracht verstrekt om de mogelijke overname van [bedrijfsnaam 2] te begeleiden.
Het feit dat [bedrijfsnaam 1] op […] februari 2008 een vijandig bod op [bedrijfsnaam 2] heeft uitgebracht maakt dat niet anders. De vraag of een openbaar bod op [bedrijfsnaam 2] op […] februari 2008 aannemelijk was, dient te worden beantwoord op basis van de toestand op die datum. Het gaat om een geobjectiveerde ex ante toets.
Dat AFM en de rechtbank op basis van de feiten tot een ander oordeel zijn gekomen, is niet goed te begrijpen aldus [bedrijfsnaam 1]. AFM noch de rechtbank hebben onderbouwd dat de informatie op […] februari 2008 als concreet zou moeten worden gekwalificeerd. De rechtbank stelt en concludeert uitsluitend dat de informatie koersgevoelig was. Voor zover de rechtbank met haar oordeel impliciet zou hebben geoordeeld dat de informatie waar [bedrijfsnaam 1] over beschikte concreet was, heeft de rechtbank een foute maatstaf aangelegd. De rechtbank heeft immers niet geoordeeld dat een overname van [bedrijfsnaam 2] door [bedrijfsnaam 1] redelijkerwijs aannemelijk en voldoende waarschijnlijk was, maar slechts dat een dergelijke overname niet onaannemelijk was. Hiermee heeft de rechtbank de lat te laag gelegd en artikel 1, eerste lid, van Richtlijn 2003/124 miskend.
stelt dat ingeval het College van oordeel is dat een
realistic prospectgeen (absolute) voorwaarde is voor het bestaan van concrete informatie in stapsgewijze processen en het College bij toepassing van een ander (lichter) criterium dan het criterium
realistic prospecttot het oordeel komt dat [bedrijfsnaam 1] op […] februari 2008 over concrete informatie beschikte, dan ligt het volgens [bedrijfsnaam 1] op de weg van het College om een (aanvullende) prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie te stellen. Deze vraag zou zich moeten richten op de betekenis van het criterium
realistic prospecten in hoeverre een
realistic prospectten aanzien van het einddoel geen voorwaarde is bij onzekere gebeurtenissen die stapsgewijs plaatsvinden.
[…] februari 2008 geen relevante, bruikbare, informatie te melden voor een redelijk handelend belegger. De stelling van AFM dat [bedrijfsnaam 1] desondanks informatie bekend had moeten maken is onbegrijpelijk. Dat [bedrijfsnaam 1] belangstelling had voor [bedrijfsnaam 2] was bovendien in de markt bekend. In dat verband benadrukt [bedrijfsnaam 1] dat de forse koersreactie na verschijning van het artikel in De […] niet kan dienen ter onderbouwing van de (onjuiste) aanname dat de informatie waarover zij beschikte, koersgevoelig was. De forse koersbeweging was immers juist veroorzaakt door de onjuiste boodschap in het artikel dat [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] verkennende overnamegesprekken voerden.
[…] februari 2008 omtrent een gehoopte overname van [bedrijfsnaam 2] koersgevoelig zou zijn, die wetenschap zag op het eigen verlangen van [bedrijfsnaam 1] om [bedrijfsnaam 2] over te nemen. Die wetenschap was daarmee eigen voorwetenschap ten aanzien waarvan geen openbaarmakingsplicht geldt. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie van de Hoge Raad en de rechtbank Amsterdam volgt dat eigen voorwetenschap geen koersgevoelige informatie is in de zin van artikel 5:53 Wft. Dit betekent dat artikel 4, derde lid, Bob Wft daar niet op van toepassing is. De rechtbank heeft de toepasselijkheid van de uitzondering terzijde geschoven met de stelling dat de uitzondering beperkt zou zijn tot het verbod van het verrichten van transacties met voorwetenschap (het transactieverbod) en niet zou gelden voor het gebod om voorwetenschap oftewel koersgevoelige informatie openbaar te maken. Die stelling vindt geen grondslag in het recht.
[…] februari 2008 (en daarvoor) het verlangen een vriendelijk bod op [bedrijfsnaam 2] uit te brengen, maar een dergelijk bod was niet realiseerbaar omdat [bedrijfsnaam 2] daar niet aan wilde meewerken. Pas op […] februari 2008 is het plan opgevat [bedrijfsnaam 2] zo nodig vijandig over te nemen. De rechtbank heeft ten onrechte aangenomen dat er op […] februari 2008 sprake was van een voornemen, maar er was slechts sprake van een verlangen.
Tot slot betoogt [bedrijfsnaam 1] dat AFM ten onrechte stelt dat artikel 4, derde lid, Bob Wft een ruimere werking zou hebben dan artikel 5:59, eerste lid, Wft en dat zowel informatie die rechtstreeks betrekking heeft op de bieder als informatie die verband houdt met het openbaar bod, openbaar gemaakt dienen te worden. Deze uitleg levert in de eerste plaats strijd op met het beginsel van lex certa, dat bepaalt dat de rechtszekerheid van het rechtssubject vraagt om duidelijke regelgeving. Ook levert deze uitleg strijd op met artikel 6, eerste lid, van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van
28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (Pb 2003, L96, blz. 16; hierna: Richtlijn 2003/6), waarin staat dat emittenten van financiële instrumenten voorwetenschap zo snel mogelijk openbaar moeten maken, voor zover deze rechtstreeks betrekking hebben op de betrokken emittent. Deze openbaarmakingsplicht geldt derhalve niet voor informatie die betrekking heeft op het openbaar bod. Een derde reden waarom artikel 4, derde lid, Bob Wft buiten toepassing moet blijven is strijd met het gelijkheidsbeginsel. De openbaarmakingsplicht voor buitenlandse bieders wijkt af van de plicht voor Nederlandse bieders waardoor rechtens als gelijk te beschouwen gevallen ongelijk worden behandeld, zonder dat hiervoor een rechtvaardiging bestaat. Buitenlandse bieders dienen volgens AFM op grond van artikel 4, derde lid, Bob Wft koersgevoelige informatie die verband houdt met het openbaar bod onverwijld te publiceren. Nederlandse bieders hebben deze verplichting op grond van artikel 5:59, eerste lid, Wft niet. Er bestaat geen rechtvaardiging voor dit onderscheid. In een nagenoeg gelijke zaak heeft AFM een boete die was opgelegd aan een Nederlandse bieder voor late publicatie van koersgevoelige informatie ingetrokken.
AFM stelt zich voorts op het standpunt dat de koersgevoelige informatie in de onderhavige zaak is dat (i) [bedrijfsnaam 1] steeds sterker aandrong op een samengaan met [bedrijfsnaam 2]; (ii) [bedrijfsnaam 1] aan [bedrijfsnaam 2] kenbaar had gemaakt dat dat Lehman Brothers haar financieel adviseur was en dat Lehman Brothers een prijs per aandeel [bedrijfsnaam 2] had berekend van tussen de 10 en 11,50 Amerikaanse dollar; en (ii) [bedrijfsnaam 1] ingegaan was op eventuele carrièremogelijkheden voor [naam 3] binnen [bedrijfsnaam 1]. Uit artikel 1 van Richtlijn 2003/124 volgt dat informatie aan twee criteria moet voldoen om te kwalificeren als concrete informatie: de informatie dient (i) betrekking te hebben op een situatie die bestaat of waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij zal ontstaan; en (ii) specifiek genoeg te zijn om er een conclusie uit te trekken omtrent de mogelijke invloed van die situatie op de koers van financiële instrumenten of van daarvan afgeleide financiële instrumenten. Het door [bedrijfsnaam 1] aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van 28 juni 2012 heeft betrekking op het eerste punt. Hierin oordeelde het Hof dat ook tussenstappen van het overnameproces die verband houden met de verwezenlijking van deze situatie of gebeurtenis, concrete informatie in de zin van de betreffende bepaling kunnen bevatten. AFM wijst erop dat het Hof van Justitie daar nog aan heeft toegevoegd dat niet alleen bestaande of voltooide tussenstappen concrete informatie kunnen opleveren, maar dat dat ook geldt voor toekomstige tussenstappen. Dit oordeel van het Hof van Justitie is niet verrassend nu al uit de door de Committee of European Securities Regulators (CESR) verstrekte richtlijnen volgt dat bepaalde gebeurtenissen, zoals overnames, zich in fases kunnen voltrekken en dat elke afzonderlijke fase daarbij kan gelden als concrete informatie. CESR noemt daarbij onder meer als voorbeeld van een situatie waarin sprake kan zijn van concrete informatie, het door de bieder benaderen van de doelvennootschap in het kader van een voorgenomen overname. In de onderhavige zaak was sprake van een dergelijke situatie. [bedrijfsnaam 1] heeft [bedrijfsnaam 2] immers - zelfs herhaaldelijk - benaderd om te praten over een overname van [bedrijfsnaam 2]. Uit de weergave van de diverse telefoongesprekken die hebben plaatsgevonden blijkt dat de toenaderingspogingen van [bedrijfsnaam 1] daarbij steeds serieuzer werden. Ondanks de stelling van [bedrijfsnaam 2] dat zij vast wilde houden aan haar strategische heroriëntatie om stand alone te blijven, is [naam 2] om de zoveel tijd bij [bedrijfsnaam 2] blijven polsen. [bedrijfsnaam 2] hield de dialoog met [bedrijfsnaam 1] steeds open. Vanaf januari 2008 veranderde de toonzetting van [bedrijfsnaam 1] en was zij bij [bedrijfsnaam 2] duidelijk aan het aandringen op een samengaan. Mede gelet op wereldwijde omvang van [bedrijfsnaam 1] diende haar aanhoudende interesse zeer serieus te worden genomen. [bedrijfsnaam 2] deed dat ook, zo volgt uit notulen van vergaderingen van de Raad van Commissarissen. Tijdens de ontmoeting op 22 januari 2008 sprak [naam 2] niet langer slechts zijn interesse uit, maar gaf hij er duidelijk blijk van dat [bedrijfsnaam 1] zeer serieus geïnteresseerd was in een overname van [bedrijfsnaam 2].
AFM benadrukt dat in de door [bedrijfsnaam 1] overgelegde legal opinions niet wordt betwist dat tussenstappen concrete informatie kunnen opleveren. De opstellers ervan zijn echter van mening dat tevens voldaan moet zijn aan een extra voorwaarde, voordat een dergelijke tussenstap concrete informatie zou kunnen zijn. Zij leggen daarmee ten onrechte een verband tussen de tweede en de eerste prejudiciële vraag in vorengenoemd arrest van het Hof van Justitie en betogen dat een tussenstap slechts dán concrete informatie kan zijn, als het op basis van een globale beoordeling van de beschikbare gegevens reëel is te veronderstellen dat het einddoel wordt bereikt. Dit is echter niet het oordeel van het Hof van Justitie geweest en het Hof heeft beide vragen strikt gescheiden behandeld en beantwoord. De beoordeling of het reëel is te veronderstellen dat het einddoel zal worden bereikt, dient derhalve slechts te worden gemaakt om te bepalen of sprake is van een toekomstige situatie of gebeurtenis waarvan redelijkerwijze mag worden aangenomen dat die zal ontstaan of plaatsvinden. Voor die beoordeling of het einddoel zal worden bereikt, is geen ruimte bij het bepalen of een bestaande tussenstap in een bepaald proces als concrete informatie heeft te gelden. AFM benadrukt dat voor de onderhavige zaak de beantwoording van de tweede prejudiciële vraag uit het arrest Daimler geen rol speelt. Op […] februari 2008 was immers sprake van een bestaande situatie die te gelden had als een tussenstap in het overnameproces.
price rangevoor [bedrijfsnaam 2] berekend. Maar ook uit andere omstandigheden blijkt dat [bedrijfsnaam 1] op […] februari 2008 zonder twijfel bezig was met het voorbereiden van een openbaar bod op [bedrijfsnaam 2]. Wat er ook zij van de niet onderbouwde stellingen van [bedrijfsnaam 1] dat het gebruikelijk zou zijn dat CEO’s van marktpartijen met enige regelmaat onderlinge contacten onderhouden, een onderneming die een zelfstandige koers wil varen gaat niet keer op keer in gesprek over een mogelijke overname. Uit de gespreksaantekeningen van [naam 2] van de gesprekken die hij op 3, 4 en 8 januari met [naam 3] voerde in aanloop naar de bespreking op 22 januari 2008 blijkt dat het niet slechts om algemene gesprekken gaat. De ontmoeting op 22 januari 2008 stond in het teken van het bespreken van een mogelijke overname en dat werd door [naam 2] op die manier ook gebracht. Indien [bedrijfsnaam 2] daadwerkelijk niet open zou hebben gestaan voor een overname door [bedrijfsnaam 1] dan had het in de rede gelegen dat zij niet zou hebben ingestemd met die ontmoeting. Ook uit het telefoongesprek tussen [naam 3] en [naam 2] op […] februari 2008 blijkt dat [bedrijfsnaam 2] niet pertinent tegen een overname was.
De informatie waar [bedrijfsnaam 1] op […] februari 2008 over beschikte was voorts aan te merken als koersgevoelige informatie en hield verband met het voorgenomen bod op [bedrijfsnaam 2]. [bedrijfsnaam 1] was dan ook verplicht tot het doen van een openbare mededeling. In dit verband stelt AFM voorts dat artikel 4, derde lid, Bob Wft duidelijk is en in het onderhavige geval van toepassing is. Er is sprake van een openbaar bod. Het beroep van [bedrijfsnaam 1] op het gelijkheidsbeginsel treft volgens AFM geen doel, nu het geval waar [bedrijfsnaam 1] naar verwijst betrekking heeft op een ander juridisch kader.
Anders dan [bedrijfsnaam 1] stelt is van een misslag van de rechtbank of van AFM ter zake van de gehanteerde maatstaf geen sprake. AFM heeft in haar besluiten wel degelijk onderbouwd waarom de informatie kwalificeert als concrete informatie. Ook van een motiveringsgebrek in de aangevallen uitspraak is geen sprake. [bedrijfsnaam 1] miskent met haar stelling namelijk dat met het oordeel van de rechtbank dat de informatie kwalificeerde als koersgevoelige informatie reeds gegeven is dat die informatie naar het oordeel van de rechtbank voldeed aan alle vereisten van artikel 5:53, eerste lid, Wft. Indien aan één van die vereisten niet zou zijn voldaan, dan zou de informatie immers niet kunnen worden gekwalificeerd als koersgevoelige informatie.
Wat betreft de koersreactie na het verschijnen van het artikel in de […] stelt AFM dat de in dit artikel opgenomen informatie in essentie juist was. Overigens is het volgens AFM voor de vraag of bepaalde informatie koersgevoelig was niet relevant of de koers bij openbaarmaking van de betreffende informatie daadwerkelijk (significant) wordt beïnvloed. Het gaat er ingevolge artikel 5:53, eerste lid, Wft slechts om dat openbaarmaking van de betreffende informatie significante koersinvloed zou kunnen hebben. Van het feitelijk koersverloop na openbaarmaking kan wel gebruik worden gemaakt om de hypothese dat de informatie koersgevoelig was te verifiëren. De koers van het aandeel [bedrijfsnaam 2] was nadat het krantenartikel was verschenen (voorbeurs) op € 5,14 geopend. Dat is een stijging van 19%. De koers is […] verder gestegen naar € 6,32, een stijging van 45% ten opzichte van de slotkoers van de vorige handelsdag. Dit is zonder twijfel een significante koersinvloed.
[bedrijfsnaam 1] zou na deze perspublicatie op grond van artikel 4, derde lid, Bob Wft gehouden zijn tot het openbaar maken van deze informatie, indien zij kan worden aangemerkt als bieder in de zin van artikel 1, eerste lid, Wft. Daarover overweegt het College als volgt.
Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, Wft wordt onder een bieder verstaan een natuurlijk persoon, rechtspersoon of vennootschap, dan wel enig naar buitenlands recht daarmee vergelijkbaar lichaam of samenwerkingsverband, door wie of namens wie een openbaar bod wordt voorbereid of uitgebracht, dan wel is uitgebracht.
In artikel 4, derde lid, Bob Wft is bepaald dat een bieder van wie geen door hem uitgegeven of aangeboden financiële instrumenten met zijn instemming zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland, een openbare mededeling doet over informatie als bedoeld in artikel 5:53, eerste lid, Wft voor zover die rechtstreeks op hem betrekking heeft of verband houdt met het voorgenomen, aangekondigde of uitgebrachte openbaar bod.
Zoals hiervoor is overwogen betrof de informatie waar [bedrijfsnaam 1] op […] februari 2008 over beschikte de door haar aan [bedrijfsnaam 2] kenbaar gemaakte belangstelling voor een overname van [bedrijfsnaam 2]. Op […] februari 2008 heeft [bedrijfsnaam 1] aangekondigd een openbaar bod op de aandelen [bedrijfsnaam 2] uit te brengen. Aan een dergelijke aankondiging gaat, zoals door de rechtbank terecht is overwogen, een voorbereidingsfase vooraf. Dat deze voorbereidingsfase op […] februari 2008 al was begonnen is echter niet komen vast te staan. Het gegeven dat [bedrijfsnaam 1] een prijsindicatie voor het aandeel [bedrijfsnaam 2] had gekregen van Lehman Brothers en dat [naam 2] deze prijsindicatie in het gesprek op 22 januari 2008 aan [naam 3] had meegedeeld is onvoldoende om te concluderen dat [bedrijfsnaam 1] toen al de voorbereiding van een openbaar bod ter hand had genomen. Het inschakelen van een Nederlands advocatenkantoor dwingt evenmin tot die conclusie, omdat ook aan die stap een oriënterend karakter kan worden toegekend. Activiteiten aan de kant van [bedrijfsnaam 1], voorafgaand aan […] februari 2008, die onmiskenbaar het karakter dragen van voorbereidingshandelingen tot een openbaar bod, zijn door AFM niet aangetoond of aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van het College wijzen de beschikbare gegevens er veeleer op dat [bedrijfsnaam 1] op […] februari 2008 een afwachtende houding aannam. [bedrijfsnaam 1] had toegezegd dat [bedrijfsnaam 2] niet met een vijandig bod zou worden benaderd en veeleer is aannemelijk dat [bedrijfsnaam 1] afwachtte of [bedrijfsnaam 2] het signaal zou geven dat zij ontvankelijk was voor de op 22 januari 2008 getoonde belangstelling. Dat het op […] februari 2008 voor [bedrijfsnaam 1] al vaststond dat het tot een openbaar bod zou komen en zo ja, langs welke weg, heeft AFM niet aannemelijk gemaakt. Onder deze omstandigheden kan niet bewezen worden geacht dat op […] februari 2008 sprake was van een voorgenomen bod, zodat [bedrijfsnaam 1] op die datum niet kon gelden als bieder in de zin van artikel 1:1, eerste lid, Wft. Dit betekent dat artikel 4, derde lid, Bob Wft niet op [bedrijfsnaam 1] van toepassing was en daarmee evenmin de verplichting tot publicatie van koersgevoelige informatie. Van overtreding van artikel 4, derde lid, Bob Wft is dan ook geen sprake, zodat AFM niet de bevoegdheid toekwam tot het opleggen van de onderhavige boete aan [bedrijfsnaam 1].
niet-ontvankelijk verklaren.
6.De beslissingHet College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de beslissingen over griffierecht en proceskosten;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [bedrijfsnaam 1] tegen het besluit van
- herroept het besluit van 4 maart 2009;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 11 september 2009;
- bepaalt dat AFM aan [bedrijfsnaam 1] het betaalde griffierecht van € 448,-- vergoedt;
- verklaart het hoger beroep van AFM niet-ontvankelijk.
14 februari 2014.