Uitspraak
Stichting Autoriteit Financiële Markten, te Amsterdam (hierna: AFM).
1.Het procesverloop in hoger beroep
(ECLI:NL:RBROT:2012:BV3771).
2.De grondslag van het geschil
€ 144.000,-- wegens overtreding van artikel 5:59, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft), zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2009, en besloten tot openbaarmaking van dit besluit als bedoeld in de artikelen 1:97 en 1:98 Wft.
€ 144.000,-- wegens overtreding van artikel 5:59, eerste lid, Wft, zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2009, en besloten tot openbaarmaking van dit besluit als bedoeld in de artikelen 1:97 en 1:98 Wft.
3.De uitspraak van de rechtbank
(Pb 2003, L339, 24 december 2003, blz. 70) in verbinding met de Vierde Nota van Wijziging van het wetsvoorstel Wft overweegt de rechtbank dat sprake is van koersgevoelige informatie indien een redelijk handelend belegger waarschijnlijk gebruik zal maken van deze informatie om er zijn beleggingsbeslissingen ten dele op te baseren. Anders dan [bedrijfsnaam 2] meent is volgens de rechtbank niet maatgevend of [bedrijfsnaam 2] zelf de verwachting had dat de subprime blootstelling en de gehanteerde rekenmethode van invloed was op de koers van het aandeel [bedrijfsnaam 2]. De rechtbank is verder van oordeel dat zowel de omvang van de subprime blootstelling als de onderverdeling in de soorten subprime producten die [bedrijfsnaam 2] in belegging had essentiële informatie voor beleggers vormde. De rechtbank vindt voor dit oordeel onder meer steun in een analistenrapport van Societé Generale van 23 augustus 2007. Volgens de rechtbank beschikte [bedrijfsnaam 2] op
28 augustus 2007 en nadien over koersgevoelige informatie ter zake van haar subprime blootstelling.
4.De standpunten van partijen in hoger beroep
Ook bestrijdt [bedrijfsnaam 2] dat, indien voldaan zou zijn aan voornoemd criterium, reeds sprake zou zijn van koersgevoelige informatie, nu ook het criterium van de significante koersinvloed moet zijn vervuld. Volgens [bedrijfsnaam 2] volgt uit Richtlijn 2003/6 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende handel met voorwetenschap en marktmanipulatie (marktmisbruik) (Pb 2003, L96, 12 april 2003, blz. 16) dat zowel aan het vereiste van de significante koersinvloed dient te zijn voldaan als aan het criterium van de redelijk handelend belegger. Daarbij wijst [bedrijfsnaam 2] er op dat de lijn die AFM en de rechtbank hanteren, die de vraag omvat of bepaalde groepen beleggers in de markt zekere informatie interessant zouden vinden, onjuist is. Het begrip ‘redelijk handelend belegger’ zelf is volgens [bedrijfsnaam 2] vaag en onduidelijk. Bovendien doet dit niet af aan het vereiste dat het altijd moet gaan om informatie die bij openbaarmaking een aanzienlijke invloed op de koers moet hebben.
28 augustus 2007 over concrete informatie waarvan openbaarmaking een significante invloed op de koers zou kunnen hebben en waarvan een redelijk handelend belegger waarschijnlijk gebruik zal maken. Deze koersgevoelige informatie bestond in het geval van [bedrijfsnaam 2] uit informatie over de samenstelling van haar subprime portefeuille en het mogelijk effect hiervan op de waarde van het aandeel [bedrijfsnaam 2]. De effecten van de wereldwijde subprime crisis en subprime gerelateerde blootstelling van [bedrijfsnaam 2] waren volgens AFM op het hoogste niveau intern kenbaar en dusdanig gedetailleerd uitgewerkt in risicocategorieën, dat er op 28 augustus 2007 sprake was van informatie die betrekking had op een situatie die bestond, of waarvan redelijkerwijs mocht worden aangenomen dat zij zou ontstaan, namelijk de samenstelling van de subprime portefeuille van [bedrijfsnaam 2] en het mogelijke effect hiervan op de waarde van het aandeel [bedrijfsnaam 2]. Daarnaast waren de ernst van de subprime crisis en het negatieve effect hiervan op de financiële markten volgens AFM op dat moment dusdanig intern bekend, dat hieruit een conclusie kon worden getrokken omtrent de mogelijke invloed van vorenvermelde situatie of gebeurtenis op de koers van de financiële instrumenten van [bedrijfsnaam 2].
AFM stelt dat [bedrijfsnaam 2], anders dan zij in haar Trading Update van 21 september 2007 heeft gedaan, de markt volledig en juist had moeten informeren over de subprime gerelateerde blootstelling van [bedrijfsnaam 2], in het licht van de ernstig verslechterde marktomstandigheden en de lancering van een claimemissie voor een bedrag van 13 miljard euro in verband met de overname door [bedrijfsnaam 2] van ABN AMRO.
5.De beoordeling van het geschil in hoger beroep
9 februari 2011 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Uit het vorenstaande volgt dat de primaire besluiten van 19 augustus 2010 evenmin stand kunnen houden. Het College kan zelf in de zaak voorzien door deze besluiten te herroepen.
€ 487,-- en wegingsfactor 1) toegekend. Tevens dient het griffierecht in beroep en in hoger beroep aan [bedrijfsnaam 2] te worden vergoed.
6.De beslissingHet College:
- verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen van [bedrijfsnaam 2] tegen het besluit van
9 februari 2011 gegrond en vernietigt dit besluit;
- herroept de besluiten van 19 augustus 2010;
€ 1.948,--;
14 februari 2014.