Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2014 in de zaak tussen
[naam 1], te [plaats], appellant
de staatssecretaris van Economische zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Ter zitting heeft appellant de beroepsgrond dat het toezichtsrapport niet voldoet aan de formele vereisten laten vallen.
Uit het toezichtsrapport van de controle op 17 april 2013 blijkt dat een (paarden)dierenarts ([naam 5]) ter plekke is geweest, van wie de verklaringen in het rapport zijn weergegeven. De dierenarts heeft deze weergave later nogmaals bevestigd. De dierenarts onderschrijft de bevindingen van de dierenagent en is van mening dat er sprake is van het onthouden van de nodige verzorging. Als reden wordt daarvoor gegeven dat de hoeven van de paarden te lang zijn en dat in een van de hoeven flinke hoornscheuren zitten. Naar de opvatting van deze dierenarts hadden de hoeven eerder bekapt moeten worden. De vacht van de dieren was vol klitten en onverzorgd, daarnaast waren de staart en de manen aan het vervilten. Aan de buik van de pony hingen grote plakkaten met mest. Het vermagerde paard was uitgemergeld en bleek haken aan de kiezen te hebben. Het dier had eerder onderzocht moeten worden door een dierenarts. Nu de overtredingen niet alleen zijn gebaseerd op de waarneming van de dierenagent, passeert het College de stelling van appellant dat de in het toezichtsrapport weergegeven bevindingen overtrokken zijn door de dierenagent. Voorts kunnen de stellingen dat appellant al een hoefsmid aan het zoeken was en het voedsel van het vermagerde paard had aangepast, niet afdoen aan de geconstateerde problemen op het gebied van verzorging en gezondheid en de conclusie dat eerdere verzorging en het inroepen van een dierenarts nodig was. Ook de stellingen dat de hoornscheuren kunnen zijn ontstaan door een langere periode van droog weer en de algemene achtergronden die appellant heeft geschetst over het type paard waar het hier om gaat, dat vanwege zijn oorspronkelijke habitat een wintervacht nodig heeft ter bescherming tegen barre weersomstandigheden, kunnen niet leiden tot de conclusie dat de verklaringen van de dierenarts en de daaraan verbonden conclusies onjuist zijn. Verweerder heeft naar het oordeel van het College terecht geconcludeerd dat ten aanzien van de paarden en de pony sprake was van overtreding van de artikelen 36 en 37 Gwd. Verweerder was derhalve bevoegd om handhavend op te treden en heeft de maatregelen 1 tot en met 4 terecht opgelegd. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder daarvan had behoren af te zien is naar het oordeel van het College niet gebleken.