In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Belaf Accountants B.V. en de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA). De zaak betreft de periodieke preventieve toetsing van de accountantspraktijk van appellante, waarbij het in rekening gebrachte tarief voor de toetsing ter discussie staat. Appellante, Belaf Accountants B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen het tarief dat door de NBA in rekening is gebracht voor de toetsing, welke vier dagdelen omvatte tegen een tarief van € 695 per dagdeel, wat resulteerde in een totaalbedrag van € 3.308,20 inclusief BTW.
De rechtsvoorgangster van verweerder, de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten (NOvAA), had eerder aan appellante medegedeeld dat haar interne kwaliteitsbeheersingssysteem niet voldeed aan de eisen. Dit leidde tot een termijn voor het indienen van een verbeterplan en andere voorwaarden. Appellante heeft tegen de besluiten van verweerder beroep ingesteld, waarbij het College de argumenten van beide partijen heeft gehoord.
Het College heeft vastgesteld dat de periodieke toetsing op 9 november 2010 heeft plaatsgevonden en dat de accountantspraktijk van appellante niet voldeed aan de vereisten. Echter, het College oordeelt dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden meer omvatten dan gebruikelijk is voor een dergelijke toetsing. Het College heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het tarief voor de toetsing vastgesteld op twee dagdelen, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.390 exclusief BTW. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond verklaard.
De uitspraak is openbaar gedaan en de kosten voor het griffierecht worden vergoed aan appellante. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de wijze waarop accountantspraktijken worden getoetst en de kosten die aan deze toetsingen zijn verbonden.