ECLI:NL:CBB:2014:471

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
AWB 13/900
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.R. Winter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en ontslag van instantie in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om een beroep van [naam 1] N.V. tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken. Het primaire besluit, genomen op 28 juni 2013, weigerde een Energie-investeringsaftrek (EIA-verklaring) voor een door appellante gemeld bedrijfsmiddel. Het bezwaar van appellante werd op 11 oktober 2013 ongegrond verklaard, waarna appellante beroep instelde. Tijdens de procedure werd echter bekend dat appellante op 22 augustus 2014 in staat van faillissement was verklaard. De curatoren, [naam 2] en [naam 3], gaven aan de procedure niet te willen overnemen. Het College vroeg de verweerder of hij ontslag van instantie wilde aanvragen, wat op 3 november 2014 gebeurde.

De overwegingen van het College zijn gebaseerd op artikel 8:22 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 27 van de Faillissementswet. Het College concludeerde dat, omdat partijen na de faillietverklaring waren uitgenodigd voor de zitting, artikel 27 van de Faillissementswet van toepassing was. De curatoren hadden de procedure niet willen overnemen, en het College oordeelde dat er geen gegronde redenen waren om de procedure voort te zetten. Daarom werd het verzoek van verweerder om ontslag van instantie toegewezen, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

De uitspraak werd gedaan door mr. R.R. Winter, met mr. A. Graefe als griffier, en vond plaats op 2 december 2014. Het College zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/900
27605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2014 in de zaak tussen

[naam 1] N.V., te [plaats], appellante,

en

de Minister van Economische Zaken, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten geen verklaring Energie-investeringsaftrek (EIA-verklaring) af te geven voor het door appellante gemelde bedrijfsmiddel.
Bij besluit van 11 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Partijen zijn op 15 oktober 2014 uitgenodigd te verschijnen op een zitting van het College op 4 november 2014.
Bij brief van 28 oktober 2014 heeft verweerder, onder bijvoeging van een uittreksel uit het insolventieregister, meegedeeld dat appellante sedert 22 augustus 2014 in staat van faillissement verkeert.
Bij emailbericht van 30 oktober 2014 hebben de curatoren [naam 2] en [naam 3] het College desgevraagd laten weten dat zij de procedure niet wensen over te nemen.
Bij brief van 31 oktober 2014 heeft het College verweerder verzocht mede te delen of hij, gelet op artikel 27, tweede lid, van de Faillissementswet, ontslag van instantie wil vragen voor deze procedure.
Bij faxbericht van 3 november 2014 heeft verweerder het College gevraagd om ontslag van instantie.
De griffier heeft de curatoren en verweerder vervolgens laten weten dat de geplande zitting van 4 november 2014 geen doorgang zal vinden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is artikel 27 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing, tenzij partijen vóór de faillietverklaring zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen.
2. Het faillissement van appellante is uitgesproken op 22 augustus 2014. Partijen zijn op 15 oktober 2014 uitgenodigd om te verschijnen op een zitting van het College. Daarmee zijn partijen na de faillietverklaring van appellante uitgenodigd, zodat artikel 27 van de Faillissementswet in dit geval van toepassing is.
3. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Faillissementswet (Fw) wordt, indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, het geding ten verzoeke van de gedaagde geschorst, ten einde deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen.
Op grond van artikel 27, tweede lid, van de Fw heeft, zo de curator aan die oproeping geen gevolg geeft, de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen; bij gebreke daarvan kan het geding tussen de gefailleerde en de gedaagde worden voortgezet, buiten bezwaar van de boedel.
4. Verweerder heeft het College op 28 oktober 2013 ingelicht over het faillissement van appellante. De griffier heeft de curatoren verzocht mee te delen of zij de onderhavige procedure wensen over te nemen. Bij emailbericht van 30 oktober 2013 hebben de curatoren het College meegedeeld dat zij de procedure niet wensen over te nemen. Het College heeft vervolgens verweerder in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van het recht ontslag van instantie te vragen op grond van artikel 27, tweede lid, van de Fw. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder ontslag van instantie gevraagd.
5. Aangezien het hier gaat om een aangelegenheid die de failliete boedel betreft – ten aanzien waarvan de beschikkings- en beheersbevoegdheid bij de curatoren berust – en het College niet is gebleken van gegronde redenen de procedure voort te zetten ondanks de weigering van de curatoren deze over te nemen, wordt het verzoek van verweerder om ontslag van instantie toegewezen. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk is, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, in aanwezigheid van mr. A. Graefe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2014.
w.g. R.R. Winter w.g. A. Graefe