5.4.Het College is van oordeel dat, gelet op de bevindingen van de toezichthouders bij de controles op 7 mei en 4 juli 2012, waaronder de bij het toezichtrapport gevoegde foto’s, vast is komen te staan dat de binnenverblijven van de inrichting van appellante niet beschikten over een vloeistofdichte vloer. Appelante heeft de visuele bevindingen van de toezichthouders, vastgelegd in de desbetreffende rapporten, niet betwist. De door appellante in het geding gebrachte verklaring van [naam 3] dateert van 24 september 2012. Uit die verklaring blijkt met betrekking tot de vloeistofdichtheid van de vloeren dat op vijf plaatsen testen zijn uitgevoerd met als resultaat dat er na drie minuten geen sprake was van waterindringing. Aangezien vast staat dat appellante na 25 juli 2012 een deel de vloeren van de binnenverblijven met (waterdichte) verf heeft behandeld, is de verklaring van [naam 3], al gelet op het tijdstip van onderzoek, niet toereikend om twijfels te zaaien bij de conclusie van verweerder dat de vloeren op 25 juli 2012 niet vloeistofdicht waren. Het vorenstaande in aanmerking nemende heeft verweerder terecht vastgesteld dat appellante artikel 8, derde lid, onder b, van het HKB heeft overtreden. Verweerder kwam dan ook de bevoegdheid toe om handhavend op te treden.
6. Waar appellante heeft betoogd, dat zij het niet in haar macht had om de opgelegde last na te komen omdat het hierbij zou gaan om het verrichten zware bouwkundige aanpassingen waarvoor zij als huurder afhankelijk zou van de toestemming van derden (pandeigenaar en de gemeente), volgt het College haar niet, omdat appellante haar betoog op geen enkele wijze concreet heeft onderbouwd.
7. Appellante heeft aangevoerd dat de begunstigingstermijn tot 1 augustus 2012 te kort is. Deze grond slaagt niet. Het College is van oordeel dat verweerder in redelijkheid een begunstigingstermijn heeft kunnen stellen tot 1 augustus 2012. Het College acht aannemelijk dat de vereiste maatregelen binnen de termijn hadden kunnen worden getroffen. Appellante heeft geen feitelijke aanknopingspunten aangedragen die kunnen leiden tot de conclusie dat de termijn tot 1 augustus 2012 te kort zou zijn geweest. Daarbij heeft het College in aanmerking genomen dat verweerder al bij besluit van 12 juli 2012 is opgetreden inzake de vloeistofdichtheid van de vloeren en appellante onder aanzegging van bestuursdwang heeft gelast de vloeren conform de eisen van artikel 8, derde lid, onder b, van het HKB aan te passen.
8. Ook het standpunt van appellante dat een dwangsom van € 500 per maatregel per week te hoog is, faalt. De dwangsom van € 500 per overtreding staat naar het oordeel van het College in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang, namelijk de bevordering van welzijn en gezondheid van honden en katten die bedrijfsmatig worden gehouden en de door verweerder beoogde werking van de dwangsom waarvan een prikkel dient uit te gaan om aan de last te voldoen. Appellante heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat de hoogte van de opgelegde dwangsom per overtreding in dit geval disproportioneel is.