ECLI:NL:CBB:2014:41

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
AWB 12/855
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete opgelegd door de Autoriteit Financiële Markten wegens misbruik van voorwetenschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 12 juli 2012 in een eerdere zaak (AWB 11/5270) geoordeeld dat de boete van € 114.000,- die AFM aan [naam 1] had opgelegd wegens vermeend misbruik van voorwetenschap, onterecht was. De rechtbank oordeelde dat niet was komen vast te staan dat [naam 1] artikel 5:56, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) had overtreden. AFM ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 28 november 2013 bevestigde AFM haar standpunt dat er in dit specifieke geval geen sprake was van misbruik van voorwetenschap. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat, gezien de uitspraak in de samenhangende zaken 12/856 en 12/861, niet was komen vast te staan dat [naam 2] de informatie had meegedeeld waarop zijn voorwetenschap betrekking had. Hierdoor kon niet worden geconcludeerd dat [naam 1] de Wft had overtreden.

Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de boete terecht was herroepen. AFM werd veroordeeld in de proceskosten van [naam 1], die op € 974,- werden vastgesteld. De uitspraak van het College werd gedaan op 5 februari 2014, waarbij de proceskosten en het griffierecht van AFM werden vastgesteld op respectievelijk € 974,- en € 466,-. Het College concludeerde dat het hoger beroep van AFM niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand bleef.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
12/855 5 februari 2014
Uitspraak op het hoger beroep van:
de
Stichting Autoriteit Financiële Markten, te Amsterdam, (hierna: AFM)
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 12 juli 2012 met kenmerk AWB 11/5270 (ECLI:NL:RBROT:2012:BX1381) in het geding tussen
[naam 1], te [woonplaats], (hierna: [naam 1]),
en
AFM.
Gemachtigde van AFM: mr. N. Boonstra.
Gemachtigde van [naam 1]: mr. S.M. van Oirschot en mr. C.T.C. Wijsman.

1.Het procesverloop in hoger beroep

AFM heeft hoger beroep ingesteld tegen de bovengenoemde uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: rechtbank).
[naam 1] heeft gereageerd op het hoger beroep.
Op 28 november 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. De zaak is gevoegd behandeld met de zaken met nummers 12/856 en 12/861. [naam 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. AFM is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Namens AFM is tevens verschenen mr. M.E.J. Verrest, werkzaam bij AFM. In de zaken 12/856 en 12/861 zijn verschenen [naam 2] en zijn gemachtigden mr. J.H. Tonino en mr. J. Heurkens, en mr. A.A. van Angeren namens AFM. In die zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

2.De grondslag van het geschil

2.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
2.2
Bij besluit van 2 maart 2011 heeft AFM, voor zover thans nog van belang, [naam 1] een boete opgelegd van € 114.000,- wegens overtreding van artikel 5:56, derde lid, aanhef en onder a, Wet op het financieel toezicht (Wft).
Bij beslissing op bezwaar van 26 oktober 2011, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft AFM het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.

3.De uitspraak van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 26 oktober 2011 vernietigd, het boetebesluit van 2 maart 2011 herroepen en AFM in de proceskosten en het griffierecht veroordeeld. Verwezen wordt naar de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak.

4.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1
AFM heeft ter zitting van het College haar standpunt bevestigd dat in het specifieke geval van [naam 1] geen sprake kan zijn van misbruik van voorwetenschap – en derhalve niet van overtreding van artikel 5:56, derde lid, aanhef en onder a, Wft – indien het College in de zaak 12/856 tot het oordeel komt dat niet is komen vast te staan dat [naam 2] de informatie, waarop zijn voorwetenschap betrekking heeft, heeft meegedeeld en [naam 2] aldus artikel 5:57, eerste lid, aanhef en onder a, Wft niet heeft overtreden. Bij uitspraak van heden in de zaak 12/856 heeft het College het oordeel van de rechtbank, dat niet is komen vast te staan dat [naam 2] artikel 5:57, eerste lid, aanhef en onder a, Wft overtreden heeft, bevestigd. Gelet op het voorgaande is derhalve niet langer in geschil dat [naam 1] artikel 5:56, derde lid, aanhef en onder a, Wft niet heeft overtreden. De rechtbank heeft de boete dan ook terecht herroepen.
4.2
AFM heeft zich voorts in meer algemene zin op het – samengevatte – standpunt gesteld dat overtreding van artikel 5:56, derde lid, Wft (misbruik van voorwetenschap) niet afhankelijk is gesteld van overtreding van artikel 5:57, eerste lid aanhef en onder a, Wft (tipverbod). De rechtbank heeft in rechtsoverweging 12 ten onrechte wel aldus overwogen en de beslissing op bezwaar van 26 oktober 2011 derhalve ten onrechte vernietigd wegens een motiveringsgebrek.
Aan een beoordeling van deze principiële grief van AFM komt het College in dit geval niet toe, aangezien dat niet tot een ander materieel oordeel kan leiden. Vast staat immers dat de rechtbank de boete terecht heeft herroepen, terwijl het standpunt van AFM er niet toe kan leiden dat (alsnog) een boete aan [naam 1] wordt opgelegd. Evenmin kan het afdoen aan de gegrondverklaring van het beroep door de rechtbank, aangezien de rechtbank het beroep terecht gegrond heeft verklaard omdat [naam 1] artikel 5:56, derde lid, aanhef en onder a, Wft niet overtreden heeft.
4.3
Het hoger beroep van AFM slaagt niet.
4.4
AFM zal worden veroordeeld in de door [naam 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten van rechtsbijstand, die op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op een bedrag van € 974,- (1 punt voor het indienen van een verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen van zijn gemachtigde ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1).
Ingevolge artikel 24, derde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, welk artikel ingevolge het bij de Wet aanpassing bestuursprocesrecht behorende overgangsrecht op dit geding van toepassing is gebleven, wordt van AFM een griffierecht van € 466,- geheven.

5.De beslissing

Het College:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt AFM in de door [naam 1] gemaakte proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 974,-.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. M.M. Smorenburg en mr. J.L. Verbeek, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.H. Broier