Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2014 in de zaak tussen
[naam 1] en [naam 2], te [plaats 1], appellanten
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Appellanten hebben daarom welbewust het risico genomen dat op de door hen beheerde – en als subsidiabele grond opgegeven – landbouwgrond overtredingen konden plaatsvinden. Dit rechtvaardigt volgens verweerder de conclusie dat appellanten, indien niet opzettelijk, dan toch in ieder geval voorwaardelijk opzettelijk hebben gehandeld bij de niet-naleving van de randvoorwaarde.
18 november 1987 in de zaak 137/85 (Maïzena), Jur. bladzijde 4587, het arrest van
27 oktober 1992 in de zaak C-240/90, Jur. bladzijde I-5383 en het arrest van 11 juli 2002 in de zaak C-210/00 (Käserei Champignon Hofmeister), Jur. 2002, bladzijde I-6453. In het licht van deze jurisprudentie ziet het College geen grond voor het oordeel dat de aan appellanten opgelegde sanctie van artikel 51, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 als strafrechtelijk van aard moet worden beschouwd.