ECLI:NL:CBB:2014:40

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
AWB 12/856 AWB 12/861
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd door de Autoriteit Financiële Markten wegens voorwetenschap

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een boete van € 200.000,- had opgelegd aan [naam 1] wegens overtreding van artikel 5:57, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op het financieel toezicht (Wft). De rechtbank heeft deze boete herroepen en AFM in de proceskosten veroordeeld. AFM heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, geregistreerd onder nummer 12/856, en [naam 1] heeft ook hoger beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer 12/861.

Tijdens de zitting op 28 november 2013 is het hoger beroep behandeld. AFM stelt dat [naam 1], als directievoorzitter van [bedrijfsnaam 1], beschikte over voorwetenschap met betrekking tot voorgenomen overnameplannen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft echter geoordeeld dat AFM niet voldoende heeft aangetoond dat [naam 1] op de ondernemersdag informatie heeft meegedeeld die als voorwetenschap kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de uitlatingen van [naam 1] op die dag niet voldoende concreet waren om te concluderen dat hij informatie heeft gedeeld over de voorgenomen overnameplannen.

Het College bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt AFM in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 974,-. Het hoger beroep van [naam 1] wordt geacht te zijn ingetrokken, nu het hoger beroep van AFM niet slaagt. De beslissing is genomen op 5 februari 2014.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
12/856 en 12/861 5 februari 2014
Uitspraak op de hoger beroepen van:
de
Stichting Autoriteit Financiële Markten, te Amsterdam, (hierna: AFM),
en
[naam 1], te [woonplaats], (hierna: [naam 1]),
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 12 juli 2012 met kenmerk AWB 11/5391 (ECLI:NL:RBROT:2012:BX1377) in het geding tussen
[naam 1]
en
AFM.
Gemachtigde van AFM: mr. A.A. van Angeren.
Gemachtigden van [naam 1]: mr. J.H. Tonino en mr. J. Heurkens.

1.Het procesverloop in hoger beroep

AFM heeft hoger beroep ingesteld tegen de bovengenoemde uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: rechtbank). Dit hoger beroep is geregistreerd onder nummer 12/856.
Ook [naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Dit hoger beroep is geregistreerd onder nummer 12/861.
Partijen hebben ieder de gronden van het hoger beroep aangevuld en daarop gereageerd.
Op 28 november 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. De zaken zijn gevoegd behandeld met de zaak met nummer 12/855. [naam 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden. AFM is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Namens AFM is tevens verschenen mr. M.E.J. Verrest, werkzaam bij AFM. In de zaak 12/855 zijn verschenen [naam 2] en zijn gemachtigden mr. S.M. van Oirschot en mr. C.T.C. Wijsman, en mr. N. Boonstra namens AFM. In die zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

2.De grondslag van het geschil

2.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
2.2
Bij een besluit van 5 mei 2011 heeft AFM, voor zover thans nog van belang, [naam 1] een boete opgelegd van € 200.000,- wegens overtreding van artikel 5:57, eerste lid, aanhef en onder a, Wet op het financieel toezicht (Wft).
Bij beslissing op bezwaar van 3 november 2011, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft AFM het bezwaar van [naam 1] gegrond verklaard, voor zover het de hoogte van de boete betreft, en het boetebedrag verlaagd tot € 100.000,-.

3.De uitspraak van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar van 3 november 2011 vernietigd, het boetebesluit van 5 mei 2011 herroepen en AFM in de proceskosten en het griffierecht veroordeeld. Verwezen wordt naar de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak.

4.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1
AFM stelt zich – mede gelet op het verhandelde ter zitting van het College – in essentie op het standpunt dat [naam 1], directievoorzitter van [bedrijfsnaam 1] ([bedrijfsnaam 1]), thans [bedrijfsnaam 2] ([bedrijfsnaam 2]), op de ondernemersdag van [bedrijfsnaam 2] op 23 september 2009 beschikte over voorwetenschap en dat die voorwetenschap betrekking had op de voorgenomen overnameplannen van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 3] ([bedrijfsnaam 3]) in relatie tot [bedrijfsnaam 4]. De opmerkingen van [naam 1] op deze dag zijn voldoende concreet om daar uit op te kunnen maken dat [bedrijfsnaam 1] van plan was zelf een bod te doen op [bedrijfsnaam 4] en daarmee een rol te spelen in de consolidatieslag. Dat het bod er uiteindelijk niet gekomen is, doet daar niet aan af. De rechtbank is naar de mening van AFM dan ook ten onrechte tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van overtreding van artikel 5:57, eerste lid, aanhef en onder a, Wft.
4.2
Het College stelt voorop dat – gelet op de bewoordingen van artikel 5:57, eerste lid, aanhef en onder a, Wft – de rechtbank terecht heeft beoordeeld of in dit geval in voldoende mate is vast komen te staan dat [naam 1] op de bewuste ondernemersdag de informatie, waarop zijn voorwetenschap betrekking had, heeft meegedeeld.
Volgens AFM ziet die informatie op de voorgenomen overnameplannen van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 3] in relatie tot [bedrijfsnaam 4]. Uitgaande van dit standpunt van AFM, is het College met de rechtbank van oordeel dat de, in de uitspraak van de rechtbank geciteerde, uitlatingen van [naam 1] op deze dag onvoldoende concreet zijn om daaruit te kunnen afleiden dat hij deze informatie heeft meegedeeld. Een ondubbelzinnige mededeling in die zin is niet gedaan. In de uitlatingen van [naam 1] op de ondernemersdag, mede gelet op de context van die dag, ligt een concrete toespeling op een voorgenomen overnamebod ook niet besloten. Zijn uitlatingen op die dag zijn immers – naar ook AFM erkent – voor verschillende uitleg vatbaar. Gelet daarop is niet voldoende vast komen te staan dat [naam 1] op de ondernemersdag informatie heeft meegedeeld over de voorgenomen overnameplannen van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 3] in relatie tot [bedrijfsnaam 4] dan wel het doen van een bod door [bedrijfsnaam 1] zelf op [bedrijfsnaam 4]. Dit betekent dat – anders dan AFM stelt – in dit geval niet kan worden gezegd dat [naam 1] op de ondernemersdag de informatie, waarop (naar de mening van AFM) de voorwetenschap betrekking had, heeft meegedeeld.
De rechtbank is derhalve terecht tot het oordeel is gekomen dat niet vast is komen te staan dat [naam 1] artikel 5:57, eerste lid, aanhef en onder a, Wft overtreden heeft. Het hoger beroep van AFM slaagt niet.
4.3
[naam 1] heeft ter zitting van het College verklaard dat het door hem ingestelde hoger beroep geacht moet worden te zijn ingetrokken als het hoger beroep van AFM niet slaagt. Gelet hierop, en op het hiervoor gegeven oordeel inzake het hoger beroep van AFM, wordt het hoger beroep van [naam 1] derhalve geacht te zijn ingetrokken.
4.4
AFM zal worden veroordeeld in de door [naam 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten van rechtsbijstand, die op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op een bedrag van € 974,- (1 punt voor het indienen van een verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen van zijn gemachtigde ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1).
Ingevolge artikel 24, derde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, welk artikel ingevolge het bij de Wet aanpassing bestuursrecht behorende overgangsrecht op dit geding van toepassing is gebleven, wordt van AFM een griffierecht van € 466,- geheven.

5.De beslissing

Het College:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt AFM in de door [naam 1] gemaakte proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 974,-.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. M.M. Smorenburg en mr. J.L. Verbeek, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2014.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.H. Broier