ECLI:NL:CBB:2014:399

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
30 oktober 2014
Zaaknummer
AWB 13/276
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtprocedure accountants: beoordeling van deskundigheid en zorgvuldigheid in prognose

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de accountantskamer. De appellanten, accountants werkzaam bij een kantoor, waren in beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de accountantskamer die hen een waarschuwing had opgelegd. De klacht van de klager, die als controller bij de betrokken organisatie had gewerkt, betrof de wijze waarop de accountants hun werkzaamheden hadden uitgevoerd in het kader van een fusie en de prognoses die zij hadden opgesteld. De accountantskamer had vastgesteld dat de appellanten de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid hadden geschonden, omdat zij onvoldoende duidelijkheid hadden gegeven over de mate van zekerheid van de prognose die zij hadden opgesteld.

Het College heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de accountantskamer vernietigd. Het College oordeelde dat de accountants niet in strijd hadden gehandeld met de vereisten van deskundigheid en zorgvuldigheid. De accountants hadden in hun brief van 29 december 2010 voldoende waarborgen getroffen om te voorkomen dat hun mededelingen onjuist geïnterpreteerd konden worden. Het College concludeerde dat de klacht van de klager, voor zover deze betrekking had op de prognose, ongegrond was. De uitspraak van het College benadrukt het belang van transparantie en zorgvuldigheid in de rapportage van accountants, vooral wanneer deze rapportages in juridische procedures worden ingebracht.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/276
20150

Uitspraak van de meervoudige kamer van 22 oktober 2014 op het hoger beroep van:

[naam 1] RA, en

[naam 2] RA,te [plaats], appellanten,
gemachtigde: mr. A.J. Raat,
tegen de uitspraak van de accountantskamer van 8 maart 2013, gegeven op een klacht, op
26 maart 2012 door [naam 3], klager, ingediend tegen appellanten.

Procesverloop in hoger beroep

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van
8 maart 2013, met nummers 12/602 Wtra AK en 12/603 Wtra AK
(www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0355).
Klager heeft een schriftelijke reactie op het hoger beroepschrift gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2014.
Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Klager is verschenen.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer (bestreden uitspraak), die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Appellanten, ten tijde van belang werkzaam bij het kantoor [naam 4], hebben als accountants, op verzoek van het bestuur van de [naam 5] ([naam 5]) in het kader van een voorgenomen fusie, stukken opgesteld over de financiële situatie van [naam 5]. Klager is van 15 januari 2008 tot en met 1 maart 2011 bij [naam 5] werkzaam geweest als controller. In de door appellanten opgestelde stukken heeft de directie van [naam 5] aanleiding gezien om een reorganisatie door te voeren teneinde het voortbestaan van [naam 5] te garanderen. Onderdeel van de reorganisatie vormde een personeelsreductie, waarbij onder meer de functie van klager is opgeheven.
1.3
Nadat geen overeenstemming was bereikt over een met klager te treffen afvloeiingsregeling, heeft [naam 5] zich tot de kantonrechter gewend met het verzoek om de arbeidsovereenkomst met klager te ontbinden. Klager heeft in deze procedure verweer
gevoerd en een vergoeding verzocht van € 35.000,-. Ter onderbouwing van de reactie van [naam 5] op klagers verweer hebben appellanten bij brief van 29 december 2010 een uiteenzetting gegeven over de financiële positie van [naam 5]. In deze brief maken zij melding van een noodzakelijke negatieve correctie op het resultaat over 2009 en een daarmee corresponderende correctie in de beginbalans over 2010 van € 803.000,- . Voorts maken zij melding van een in september 2010 opgestelde prognose voor het boekjaar 2010 die liet zien dat zonder het nemen van ingrijpende maatregelen [naam 5] in surseance van betaling zou geraken. Tevens is melding gemaakt van de instemming van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nationale Postcodeloterij met het toekennen van extra subsidies en bijdragen waarmee het mogelijk moet zijn het gehele vermogenstekort van € 1.450.000,- te dekken en tot slot van een op 3 december 2010 door [naam 5] opgestelde geactualiseerde prognose. Deze prognose behelst volgens de brief een negatief exploitatieresultaat over 2010 van
€ 195.000,- en een geprognosticeerd positief eigen vermogen per ultimo 2010 van € 40.000,-. Gesteld is dat het toekennen van een ontbindingsvergoeding aan klager van € 35.000,- ertoe zou leiden dat er zo goed als geen eigen vermogen meer aanwezig is. Aan het slot van de brief hebben appellanten opgemerkt dat zij over 2010 geen accountantscontrole hebben toegepast. Het ontbindingsverzoek is behandeld ter terechtzitting van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Hilversum van 12 januari 2011. Bij beschikking van 4 februari 2011 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden en klager een vergoeding toegekend van
€ 18.000,-.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
Klager verwijt appellanten dat zij bij het uitvoeren van hun werkzaamheden voor [naam 5] in strijd hebben gehandeld met de fundamentele beginselen voor accountants zoals neergelegd in de Verordening gedragscode RA’s (VGC). De accountantskamer heeft de gemaakte verwijten samengevat in vijf klachtonderdelen, a tot en met e. Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klachtonderdelen a tot en met d ongegrond verklaard. Wat betreft de formulering van deze klachtonderdelen en de beoordeling daarvan wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak, die als hier ingelast wordt beschouwd.
2.2
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer klachtonderdeel e gedeeltelijk gegrond verklaard. De accountantskamer heeft appellanten de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Daartoe heeft de accountantskamer overwogen dat de beginselen van objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, zoals neergelegd in de VGC, ook onverkort gelden in het geval een accountant het bijzondere belang van zijn cliënt vertegenwoordigt, omdat de accountant naast het bijzondere belang ook het algemeen belang heeft te dienen. Dit klemt volgens de accountskamer te meer indien het, zoals hier, gaat om een brief waarvan de accountant weet dat deze in een gerechtelijke procedure zal worden ingebracht ter onderbouwing van het standpunt van een van de partijen en dus een rol kan spelen bij de beslissing van de rechter. In aanmerking nemend dat het maatschappelijk verkeer in hoge mate geneigd is te vertrouwen op de juistheid van de mededelingen van de accountant over zijn cliënt/opdrachtgever, dient de accountant er voor zorg te dragen dat zijn rapportage de objectieve waarheidsvinding niet belemmert doordat deze te eenzijdig is toegespitst op het standpunt/belang van de opdrachtgever/cliënt.
Gelet op dit uitgangspunt had, naar het oordeel van de accountantskamer, van appellanten kunnen worden gevergd dat zij in hun brief van 29 december 2010, waarvan zij wisten dat
deze een rol zou spelen bij de beslissing van de kantonrechter, expliciet hadden laten uitkomen dat de prognose van 3 december 2010, zoals elke prognose, gebaseerd was op
veronderstellingen van [naam 5] waarvan zij de redelijkheid, naar de accountskamer heeft aangenomen, niet hadden onderzocht. Met de opmerking aan het einde van de brief dat zij over 2010 geen accountantscontrole hebben uitgevoerd, is onvoldoende duidelijk gemaakt welke mate van zekerheid wordt geboden over de juistheid en volledigheid van de prognose van 3 december 2010. Aan de hier vereiste grotere helderheid draagt evenmin bij dat betrokkenen aan het begin van de brief de correcties op de balans over 2009 ter sprake brengen en daarbij expliciet vermelden dat de voormalige accountant geen informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat hun conclusies onjuist zijn. De handelwijze van appellanten levert een schending op van de vereisten voortvloeiend uit het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. De accountantskamer heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat betrokkenen door het schrijven van de brief van 29 december 2010 ook in strijd hebben gehandeld met het fundamentele beginsel van integriteit.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Het hoger beroep van appellanten stelt uitsluitend aan de orde klachtonderdeel e, voor zover dit door de accountantskamer gegrond is verklaard, en de opgelegde maatregel. Aangezien klager geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden uitspraak, komt het College aan de behandeling van hetgeen hij naar voren heeft gebracht met betrekking tot de ongegrond verklaarde klachtonderdelen niet toe.
3.2.1
Appellanten hebben aangevoerd dat de accountantskamer hun verweer tegen de verwijten die klager aan klachtonderdeel e ten grondslag heeft gelegd (impliciet) heeft aanvaard en dat het geschil in hoger beroep alleen ziet op het oordeel van de accountantskamer (in overweging 4.8.3) dat appellanten in hun brief van 29 december 2010 de vereisten van deskundigheid en zorgvuldigheid hebben geschonden, onder meer omdat zij niet expliciet hebben laten uitkomen dat de prognose van 3 december 2010 (prognose) gebaseerd was op veronderstellingen van [naam 5] en onvoldoende duidelijk hebben gemaakt welke mate van zekerheid is geboden over de juistheid en volledigheid van die prognose. Klager heeft over deze aspecten niet geklaagd en ook zijn deze aspecten niet ter zitting van de accountantskamer van 17 september 2012 ter sprake gekomen. Appellanten stellen zich primair op het standpunt dat de accountantskamer met dit oordeel de klacht op ontoelaatbare wijze heeft uitgebreid.
3.2.2
Naar het oordeel van het College heeft de accountantskamer uit de klacht kunnen en mogen afleiden dat deze tevens betrekking heeft op de door appellanten geboden mate van zekerheid over de juistheid en volledigheid van de prognose. Klager heeft in zijn klacht immers onder meer aangevoerd dat “accountant D (lees: appellanten) in zijn notitie een andere voorstelling van zaken geeft aangaande het overleg met de penningmeester en de ex-accountant RSW en kon weten, dan wel had moeten weten dat [naam 5] er minder slecht voor stond dan door hem geschetst wordt” en “Tevens merkt de accountant op, dat over de kennelijk eerder opgestelde prognose 2010, geen onjuistheden zijn geconstateerd (…). De werkelijkheid is echter anders, deze prognose wijkt materieel af van die van 29-12-2010.”
De door de accountantskamer gegeven uitleg van de klacht ligt voldoende in de bewoordingen daarvan besloten, van een ontoelaatbare uitbreiding is geen sprake.
Appellanten hebben aangevoerd dat de accountantskamer dit aspect van de klacht ter zitting van 17 september 2012 niet aan hen heeft voorgehouden, zodat zij zich daartegen niet hebben kunnen verweren. Klager heeft deze stelling niet weersproken en uit het proces-verbaal van de
openbare zitting van 17 september 2012 blijkt niet dat de (juistheid en volledigheid van de) prognose van 3 december 2010 expliciet aan de orde is gesteld. Het College gaat er dan ook van uit dat de accountantskamer hieraan ter zitting geen aandacht heeft gegeven. Door dit niet te doen en niettemin het oordeel daarover aan de beslissing ten grondslag te leggen heeft de accountantskamer gehandeld in strijd met fundamentele eisen van een behoorlijke tuchtprocedure, waaronder het verdedigingsbeginsel. De grief slaagt.
3.3
Hieruit volgt dat het hoger beroep van appellanten gegrond is en de bestreden tuchtuitspraak, voor zover aangevochten, vernietigd moet worden. Het College ziet aanleiding de zaak met toepassing van artikel 43 van de Wet tuchtrechtspraak accountants, in samenhang met artikel 40 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, zelf af te doen en een beslissing te nemen ten aanzien van het in het hoger beroep nog aan de orde zijnde klachtonderdeel e. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellanten in hun beroepschrift en ter zitting van het College zich over de in 3.2.2 genoemde aspecten die ten grondslag zijn gelegd aan de gegrondverklaring van klachtonderdeel e hebben kunnen uitlaten.
3.4
De gedragingen van appellanten waarop de klachtonderdeel e betrekking heeft, dienen te worden beoordeeld aan de hand van de VGC. Ingevolge artikel A-100.4 onder c, van de VGC dient de registeraccountant onder meer het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid in acht te nemen. Het geding spitst zich toe op de vraag of appellanten met hetgeen zij in de brief van 29 december 2010 hebben vermeld omtrent de prognose van 3 december 2010 de vereisten van deskundigheid en zorgvuldigheid hebben geschonden.
3.5.1
In de brief van 29 december 2010 (de brief) hebben appellanten een uiteenzetting gegeven van de financiële situatie van [naam 5]. De brief is opgesteld ten behoeve van de reactie van [naam 5] op hetgeen klager in de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter heeft aangevoerd. Appellanten hebben in de brief gewezen op de geactualiseerde prognose van 3 december 2010. Deze prognose heeft [naam 5] ingebracht in de ontbindingsprocedure. De prognose gaat vergezeld van een brief, waarmee de controller ad interim de prognose aanbiedt aan het bestuur van [naam 5]. Hieruit kan worden afgeleid dat de prognose is opgesteld en gebaseerd op veronderstellingen van [naam 5]. Aannemelijk is dat de kantonrechter van deze stukken kennis heeft genomen. Voorts hebben appellanten tweemaal in de brief vermeld dat geen accountantscontrole is toegepast. In hun reactie op een aantal specifiek aangevoerde punten in klagers verweer melden zij onderaan pagina 3 van de brief dat vaktechnische regels hen voorschrijven dat zij moeten opmerken dat zij geen accountantscontrole hebben toegepast als zij geen controle van een verantwoording verrichten. Daarbij hebben zij tevens vermeld dat een gecontroleerde verantwoording zoals de jaarrekening, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, meer zekerheid biedt. Aan het slot van de brief hebben zij volledigheidshalve nogmaals opgemerkt dat zij over 2010 geen accountantscontrole hebben uitgevoerd. Hiermee hebben appellanten voldoende waarborgen getroffen om te voorkomen dat hun mededelingen onjuist geïnterpreteerd konden worden of dat daaraan ten onrechte een meerwaarde zou worden gehecht.
3.5.2
Het College is derhalve van oordeel dat appellanten niet hebben gehandeld in strijd met de in de artikelen A.100.4 van de Verordening gedragscode (VGC) neergelegde fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid. Hieruit volgt dat klachtonderdeel e alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
3.6
De onderstaande beslissing op het hoger beroep berust op artikel 43, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants, en artikel 40 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

Beslissing

Het College:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak voor zover daarbij klachtonderdeel e gegrond is
verklaard en de maatregel van waarschuwing is opgelegd;
- verklaart klachtonderdeel e ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, mr. E.R. Eggeraat en
mr. P.M. van der Zanden, in aanwezigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2014.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. P.M. Okyay-Bloem