ECLI:NL:CBB:2014:35

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 januari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
AWB 13/171
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak accountantskamer over klacht tegen accountant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een accountant tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin een klacht gegrond werd verklaard. De klacht was ingediend door de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA), thans de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (Nba), op 23 mei 2012. De accountantskamer had op 25 februari 2013 de maatregel van doorhaling van de inschrijving in de registers opgelegd aan de appellant, met een termijn van tien jaar voor herinschrijving. De appellant stelde in hoger beroep dat hij niet behoorlijk was opgeroepen voor de zitting van de accountantskamer, omdat de oproeping naar een verkeerd adres was gestuurd. Hij voerde aan dat hij hierdoor geen verweer had kunnen voeren.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft echter vastgesteld dat de oproeping ook per e-mail was verzonden en dat de appellant vóór de zitting per e-mail had gereageerd. Dit leidde het College tot de conclusie dat de appellant wel degelijk op de hoogte was van de zitting. Bovendien had de appellant in de gelegenheid gesteld om zijn verweer in hoger beroep aan te voeren, maar hij had van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Uiteindelijk heeft het College het hoger beroep ongegrond verklaard, waarbij de beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van de Wet tuchtrechtspraak accountants en de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. De uitspraak werd gedaan op 30 januari 2014 door de rechters W.E. Doolaard, M. Munsterman en P.M. van der Zanden, in aanwezigheid van griffier P.H. Broier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 13/171 30 januari 2014
20150
Uitspraak op het hoger beroep van:
[naam], te [woonplaats], appellant van een uitspraak van de accountantskamer van 25 februari 2013, met nummer 12/937 WTRA AK.

1.Het procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft bij brief van 15 maart 2013, bij het College binnengekomen op 19 maart 2013, hoger beroep ingesteld tegen de bovenvermelde uitspraak van de accountantskamer, gegeven op een klacht, op 23 mei 2012 door de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA), thans de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (Nba), (hierna: klager) ingediend tegen appellant.
De accountantskamer heeft bij brief van 8 april 2013 de stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 8 mei 2013 heeft klager een reactie op het beroepschrift ingediend.
Op 23 januari 2014 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is daar niet verschenen. Klager is vertegenwoordigd door mr. A. Sukkel.

2.De uitspraak van de accountantskamer

Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht gegrond verklaard en aan appellant de maatregel van doorhaling van de inschrijving in de registers, bedoeld in artikel 1, onder i, van de Wet tuchtrechtspraak accountants (hierna: Wtra), opgelegd. Daarbij heeft de accountantskamer de termijn, waarbinnen appellant niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven, bepaald op 10 (tien) jaren.
Ter zake van de formulering van de klacht door de accountantskamer, de beoordeling van die klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0352), die als hier ingelast wordt beschouwd.

3.De beoordeling van het hoger beroep

3.1
Appellant stelt zich – samengevat – op het standpunt dat – anders dan in de bestreden uitspraak is overwogen – hij niet behoorlijk is opgeroepen om ter zitting van de accountantskamer te verschijnen. Hij heeft de oproeping niet ontvangen, omdat de post naar een verkeerd adres is gezonden. Hij heeft hierdoor geen verweer kunnen voeren, aldus appellant.
3.2
Op grond van de stukken in het dossier stelt het College vast dat de oproeping tevens per
e-mail aan appellant is verzonden en dat appellant vóór de zitting per e-mail gereageerd heeft op die per e-mail verzonden oproeping. Gelet hierop volgt het College appellant niet in zijn standpunt, dat hij niet op de hoogte was van de zitting.
Daarnaast is appellant in hoger beroep bij het College in de gelegenheid geweest alsnog datgene aan te voeren, dat hij als verweer had willen aanvoeren. Bij brief van 22 maart 2013 is hij daartoe (expliciet) in de gelegenheid gesteld. Van die gelegenheid heeft appellant in hoger beroep geen gebruik gemaakt.
3.3
Het hoger beroep is ongegrond.
3.4
Na te melden beslissing op het hoger beroep berust op artikel 43, eerste lid, Wtra en artikel 39 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

4.De beslissing

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. M. Munsterman en mr. P.M. van der Zanden in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2014
w.g. W.E. Doolaard w.g. P.H. Broier