In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een accountant tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarin een klacht gegrond werd verklaard. De klacht was ingediend door de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA), thans de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (Nba), op 23 mei 2012. De accountantskamer had op 25 februari 2013 de maatregel van doorhaling van de inschrijving in de registers opgelegd aan de appellant, met een termijn van tien jaar voor herinschrijving. De appellant stelde in hoger beroep dat hij niet behoorlijk was opgeroepen voor de zitting van de accountantskamer, omdat de oproeping naar een verkeerd adres was gestuurd. Hij voerde aan dat hij hierdoor geen verweer had kunnen voeren.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft echter vastgesteld dat de oproeping ook per e-mail was verzonden en dat de appellant vóór de zitting per e-mail had gereageerd. Dit leidde het College tot de conclusie dat de appellant wel degelijk op de hoogte was van de zitting. Bovendien had de appellant in de gelegenheid gesteld om zijn verweer in hoger beroep aan te voeren, maar hij had van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Uiteindelijk heeft het College het hoger beroep ongegrond verklaard, waarbij de beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van de Wet tuchtrechtspraak accountants en de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. De uitspraak werd gedaan op 30 januari 2014 door de rechters W.E. Doolaard, M. Munsterman en P.M. van der Zanden, in aanwezigheid van griffier P.H. Broier.