ECLI:NL:CBB:2014:343
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- M.M. Smorenburg
- M. Munsterman
- B. Hessel
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van handhavingsbeleid en motivering bij overtreding van de Tabakswet
In deze zaak heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van [naam 3] gegrond had verklaard. [naam 3] had een horecabedrijf in [plaats] en kreeg op 6 januari 2012 een boete van € 1.200,- opgelegd wegens overtreding van artikel 11a van de Tabakswet. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom [naam 3] was beboet, terwijl andere horecagelegenheden in de omgeving mogelijk niet werden gecontroleerd. De rechtbank vond dat de minister niet had voldaan aan zijn motiveringsplicht, omdat hij niet had aangetoond dat zijn handhavingsbeleid niet willekeurig was en dat er voldoende steekproefsgewijze controles plaatsvonden.
Tijdens de zitting bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 juli 2014, werd de minister vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, terwijl [naam 3] werd bijgestaan door verschillende vertegenwoordigers. De minister voerde aan dat zijn handhavingsbeleid was gebaseerd op steekproefsgewijze controles en dat ondernemers die eerder beboet waren, vaker gecontroleerd werden. Het College oordeelde echter dat de minister niet voldoende had onderbouwd waarom [naam 3] meermaals was beboet, terwijl andere horecagelegenheden niet waren gecontroleerd. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek leed.
De uitspraak benadrukt het belang van een transparant en consistent handhavingsbeleid, vooral in situaties waar ondernemers zich benadeeld voelen door ongelijke handhaving. De rechtbank en het College hebben beide geoordeeld dat de minister niet voldoende had aangetoond dat zijn beleid niet leidde tot concurrentievervalsing en dat er een zwaardere motiveringsplicht rustte op de minister in dit geval. De uitspraak is gedaan op 10 september 2014.