ECLI:NL:CBB:2014:321

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 augustus 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
AWB 12/1020
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • R.F.B. van Zutphen
  • E. van Kerkhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaarschrift inzake toerismevrijstelling onder de Winkeltijdenwet

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, hebben appellanten beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaarschrift. Dit bezwaarschrift was gericht tegen een besluit van de gemeente Wageningen, dat op 9 januari 2012 was genomen en betrekking had op de wijziging van de Verordening Winkeltijden. De wijziging verleende vrijstelling van de verboden uit de Winkeltijdenwet voor toerisme op zondagen tussen 13.00 en 17.00 uur. Appellanten stelden dat de gemeente niet tijdig had beslist op hun bezwaar, dat was ingediend op 13 maart 2012. De gemeente had de beslistermijn verlengd, maar het College oordeelde dat deze verlenging niet geldig was, omdat het verdagingsbericht na het verstrijken van de beslistermijn was gegeven.

Het College oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de gemeente niet tijdig had beslist. De hoogte van de verbeurde dwangsom werd vastgesteld op € 1.260,-. Daarnaast werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die op € 121,75 werden vastgesteld. Het College overwoog verder dat appellanten geen belang meer hadden bij de uitkomst van de procedure met betrekking tot het besluit van 20 februari 2013, waarin de gemeente het bezwaar gegrond had verklaard, maar het primaire besluit niet expliciet had herroepen. Hierdoor was het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk.

De uitspraak werd gedaan door mr. R.F.B. van Zutphen, in aanwezigheid van griffier mr. E. van Kerkhoven, en werd openbaar uitgesproken op 22 augustus 2014.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/1020
12500

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2014 in de zaak tussen

[naam], te [plaats],

en
16 anderen, appellanten
(gemachtigde: mr. C.J.R. van Binsbergen),
en

de raad van de gemeente Wageningen, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Geleijnse).

Procesverloop

Bij brief van 22 oktober 2012 hebben appellanten beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 13 maart 2012. Het bezwaar is gericht tegen het besluit van verweerder van 9 januari 2012 waarbij (artikel 5 van) de Verordening Winkeltijden (Verordening) in die zin is gewijzigd dat van de verboden vervat in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Winkeltijdenwet ten behoeve van het toerisme vrijstelling wordt verleend op zondagen tussen 13.00 en 17.00 uur.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 februari 2013 heeft verweerder de beslissing op het bezwaarschrift aan het College gezonden.
Appellanten hebben aangegeven dat zij hun beroep willen handhaven, het College verzocht het beroep gegrond te verklaren en het bedrag van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verbeurde dwangsommen vast te stellen.
Bij brief van 14 augustus 2013 hebben verweerders hierop gereageerd.
De zaak is aan de orde gesteld ter zitting van 2 juli 2014. Appellanten zijn na voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerders zijn niet verschenen.

Overwegingen

1.
Artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb bepaalt dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld wordt. Artikel 6:12, tweede lid, Awb bepaalt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 7:10, eerste lid, Awb bepaalt dat het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen twaalf weken na ontvangst van het bezwaarschrift beslist. Artikel 7:10, tweede lid, Awb bepaalt dat de termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Artikel 8:55c Awb bepaalt dat indien het beroep gegrond is, de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsommen vaststelt.
2. Het College overweegt als volgt. Appellanten hebben bij brief van 13 maart 2012 bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerders van 9 januari 2012, dat op 1 februari 2012 bekend is gemaakt. Uitgaande van deze bekendmaking nam de bezwaartermijn een aanvang op 2 februari 2012. De laatste dag van de bezwaartermijn was 14 maart 2012 en de beslistermijn begon op 15 maart 2012. Nu een commissie als bedoeld in artikel 7:13 Awb is ingesteld, moest verweerder binnen 12 weken, dus uiterlijk op 7 juni 2012, beslissen op het bezwaarschrift. Bij brief van 13 juni 2012 heeft verweerder de termijn voor het nemen van een besluit op het bezwaarschrift op grond van artikel 7:10, derde lid, Awb met maximaal
6 weken verlengd. Het College stelt vast dat het verdagingsbericht is gegeven na het verstrijken van de beslistermijn. Gelet op vaste jurisprudentie ter zake, bijvoorbeeld Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 6 augustus 2010, nr. 201003281/2/M1, komt aan dit bericht derhalve geen betekenis toe.
3.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift gegrond is. Het College stelt op grond van artikel 8:55c Awb de hoogte van de verbeurde dwangsom ex artikel 4:17 Awb vast op € 1.260,-. Het College ziet aanleiding om verweerders op grond van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten voor verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 121,75 (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 0,25).
4. Het College overweegt verder als volgt. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, Awb wordt het beroep mede geacht te zijn gericht tegen het besluit van 20 februari 2013. In dit besluit hebben verweerders onder gegrondverklaring van het bezwaar overwogen dat zij niet in redelijkheid tot het besluit hebben kunnen komen om Wageningen aan te wijzen als toeristisch gebied en in strijd met de Winkeltijdenwet de toeristische vrijstelling hebben toegepast.
Appellanten hebben in hun brief van 19 maart 2013 aangevoerd dat verweerders met dit besluit het bezwaar weliswaar gegrond hebben verklaard, maar het primaire besluit niet expliciet hebben herroepen. Zonder expliciete herroeping staat niet vast of het primaire besluit onrechtmatig is, terwijl dat met het oog op een eventuele schadevergoeding dient vast te staan.
Naar het oordeel van het College hebben appellanten gelet op de inhoud van het besluit van 20 februari 2013 geen belang meer bij de uitkomst van de procedure. Weliswaar kan nog belang resteren indien een belanghebbende stelt schade te hebben geleden en hij tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat hij de schade daadwerkelijk en als gevolg van het besluit heeft geleden, maar naar het oordeel van het College hebben appellanten geenszins aannemelijk gemaakt dat dit het geval is.
5.
Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 20 februari 2013 is
niet-ontvankelijk.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
  • stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.260,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan appellanten te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 20 februari 2013
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.B. van Zutphen, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2014.
w.g. R.F.B. van Zutphen w.g. E. van Kerkhoven