In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 augustus 2014, werd het beroep van appellante, een maatschap, gegrond verklaard. De zaak betreft de bedrijfstoeslag 2010, waarbij de appellante bezwaar had gemaakt tegen de vastgestelde oppervlakte van haar landbouwgrond. In het primaire besluit van 9 juni 2011 had de Staatssecretaris van Economische Zaken de bedrijfstoeslag vastgesteld op basis van een oppervlakte van 73,31 hectare, waarbij een korting van 8% was toegepast vanwege de te late indiening van de aanvraag. Appellante voerde aan dat de subsidiabele oppervlakte groter had moeten zijn, gesteund door GPS-metingen van een ingehuurd bureau. Het College oordeelde dat de GPS-metingen een onderbouwing vormden voor de eerder ingenomen stelling van appellante, maar dat de aanpassing van de oppervlakte voor de bedrijfstoeslag 2010 niet zou leiden tot een hogere toekenning, omdat de wijzigingen in de slotenmarges en percelen elkaar opheffen.
Daarnaast werd het beroep van appellante tegen de korting van 8% wegens te late indiening van de aanvraag behandeld. Het College oordeelde dat de late ontvangst van de aanvraag voor rekening van appellante kwam, omdat zij verantwoordelijk was voor de wijze van verzending. Het beroep op overmacht werd afgewezen, aangezien postproblemen tot de normale ondernemingsrisico's behoren. Het College concludeerde dat de korting van 1% per werkdag terecht was toegepast.
Uiteindelijk werd het bestreden besluit vernietigd voor de percelen 6 en 57, en werd verweerder opgedragen de bedrijfstoeslag 2010 opnieuw te berekenen op basis van de vastgestelde oppervlaktes. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 308,67 bedroegen.