ECLI:NL:CBB:2014:307

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
14 augustus 2014
Zaaknummer
AWB 12/173
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake bedrijfstoeslagregeling en subsidiabele oppervlakte

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gaat het om een beroep van de Maatschap [naam 1] en [naam 2] tegen besluiten van de Staatssecretaris van Economische Zaken met betrekking tot de bedrijfstoeslagregeling voor het jaar 2010. Het beroep is gericht tegen het besluit van 22 juni 2012, waarbij het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond is verklaard, en het besluit van 14 juni 2013, dat het eerdere besluit herzien heeft. De appellante, vertegenwoordigd door [naam 3], heeft een Gecombineerde Opgave ingediend voor de uitkering van de bedrijfstoeslag, maar een deel van de opgegeven oppervlakte werd afgekeurd. Na herziening van het besluit is de netto bedrijfstoeslag vastgesteld op € 14.001,87, waarbij perceel 14 als subsidiabel werd geacht.

De appellante heeft aangegeven dat zij recht heeft op een vergoeding van de wettelijke rente en een toezegging voor de subsidiabele oppervlaktes voor de jaren 2011, 2012 en 2013. Het College heeft het beroep tegen het besluit van 22 juni 2012 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 14 juni 2013 ongegrond verklaard. Het College heeft bepaald dat de Staatssecretaris het door appellante betaalde griffierecht van € 302,-- dient te vergoeden, maar heeft geen vergoeding voor proceskosten toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 mei 2014 door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van A.G.J. van Ouwerkerk.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/173
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2014 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] en [naam 2], te [plaats], appellante

en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: drs. M. Star).

Procesverloop

Op 13 februari 2013 is in deze zaak het beroep behandeld gericht tegen het besluit van 22 juni 2012 (het bestreden besluit), waarbij het bezwaar van appellante tegen het (primaire) besluit van 10 mei 2011 inzake de bedrijfstoeslagregeling gedeeltelijk gegrond is verklaard. Appellante werd vertegenwoordigd door [naam 3] en verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Voor appellante was tevens aanwezig [naam 4].
Bij beslissing van 25 maart 2013 heeft het College het onderzoek heropend en verweerder verzocht schriftelijk antwoord te geven op vragen van het College.
Naar aanleiding van de brief van 25 maart 2013 heeft verweerder bij besluit van 14 juni 2013 het bestreden besluit herzien. De bezwaren zijn gedeeltelijk gegrond verklaard.
Bij brief van heeft appellante naar aanleiding van het gewijzigde besluit een reactie gegeven. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 9 december 2013, waarna appellante heeft gereageerd bij brief van 23 januari 2014.
Na toestemming van partijen om zonder nadere zitting uitspraak te doen heeft het College het onderzoek op 2 april 2014 gesloten.

Overwegingen

1.
Appellante heeft met een Gecombineerde Opgave een aanvraag ingediend om uitkering van de
bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 en daarbij in totaal 34,83 aan oppervlakte gewaspercelen opgegeven, met een slotenmarge van 0,91. Bij primair besluit van 10 mei 2011 heeft verweerder een deel van de opgegeven oppervlakte afgekeurd en een bedrijfstoeslag toegekend van € 11.797,40. Bij besluiten van 21 december 2011 en 22 juni 2012 heeft verweerder in bezwaar het primaire besluit herzien. De oppervlakte van de percelen 1 tot en met 15 is aangepast, alsmede de slotenmarge. Perceel 14 is geannuleerd, omdat het de functie van berm zou hebben en om die reden een niet-subsidiabele oppervlakte zou betreffen. Bij het besluit van 22 juni 2012 is het bedrag aan bedrijfstoeslag vastgesteld op € 13.802,85. Na heropening van het onderzoek door het College is bij het besluit van 14 juni 2013 opnieuw beslist op het bezwaar. Perceel 14 is alsnog subsidiabel geacht en de netto bedrijfstoeslag is vastgesteld op € 14.001,87. Voorts houdt het besluit in dat de kosten van de door appellante in bezwaar ingediende GPS-meetrapportage worden vergoed.
2.
Appellante heeft aangegeven dat zij akkoord gaat met de in het besluit van 14 juni 1013 voor de bedrijfstoeslag van 2010 vastgestelde oppervlaktes en slotenmarges. Zij meent echter ook recht te hebben op een vergoeding van de wettelijke rente. Bovendien wil zij een toezegging dat dezelfde subsidiabele oppervlaktes en slotenmarges worden vastgesteld voor de jaren 2011, 2012 en 2013. Het beroep wordt gelet daarop op grond van 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 14 juni 2013. Niet valt in te zien dat appellante nog belang heeft bij een beoordeling van het besluit van 22 juni 2012, dat gelet op de tekst van het besluit van 14 juni 2013 geheel door dit laatste besluit is vervangen.
3.
Verweerder heeft bij brief van 9 december 2013 toegezegd de verschuldigde wettelijke rente te vergoeden. Het College gaat er dan ook van uit dat dit niet langer in geschil is. Ten aanzien van de door appellante gewenste toezegging wat betreft de perceelsoppervlakte over de jaren 2011, 2012 en 2013 merkt het College op dat de bedrijfstoeslag voor deze jaren niet in de huidige procedure – die de bedrijfstoeslag over het jaar 2010 betreft - in geschil is. Het College kan zich om die reden daar niet over uit spreken.
Het College voegt daar aan toe dat hoewel het College de wens om duidelijkheid voor de toekomst kan begrijpen, het door verweerder toegepast systeem van (Europese) landbouwsubsidies met zich mee brengt dat uitgegaan wordt van een jaarlijkse opgave van landbouwgrond en toeslagrechten en van een jaarlijkse vaststelling daarvan. Tegen deze besluiten staan afzonderlijke rechtsmiddelen open.
4.
Het beroep tegen het besluit van 22 juni 2012 zal niet-ontvankelijk, en het beroep tegen het besluit van 14 juni 2013 zal ongegrond worden verklaard.
5.
Omdat verweerder eerst naar aanleiding van het beroep aan het bezwaar van appellante is tegemoetgekomen, zal het College bepalen dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 juni 2012 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 14 juni 2013 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 302,-- aan appellante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, raadsheer, in aanwezigheid van A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2014.
w.g. M. Munsterman w.g. A.G.J. van Ouwerkerk