ECLI:NL:CBB:2014:297

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 juli 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
AWB 13/291
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 juli 2014, betreft het een beroep van een appellant tegen de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag voor het jaar 2012 door de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had op 4 januari 2013 een aanvraag ingediend voor de bedrijfstoeslag op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, waarbij hij vijf gewaspercelen had opgegeven, waaronder perceel 2 met een oppervlakte van 4.14 ha. De staatssecretaris had echter de goedgekeurde oppervlakte van perceel 2 vastgesteld op 2.94 ha, wat leidde tot een korting op de bedrijfstoeslag van de appellant. In het bestreden besluit van 27 maart 2013 werd de afwijking in de oppervlakte lager vastgesteld, maar de appellant was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 april 2014 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de staatssecretaris de oppervlakte van perceel 2 te klein had vastgesteld. De staatssecretaris verdedigde zijn besluit door te stellen dat de subsidiabele oppervlakte was vastgesteld na een administratieve controle, waarbij de opgegeven oppervlakte was vergeleken met geregistreerde oppervlaktes in het systeem voor referentiepercelen. Het College heeft vastgesteld dat de staatssecretaris in eerdere jaren een onjuiste oppervlakte had gehanteerd, maar dat de correctie in 2012 gerechtvaardigd was.

De appellant betoogde verder dat de extra korting die was toegepast op zijn bedrijfstoeslag onterecht was, omdat hij geen schuld had aan de onjuiste opgave. Het College oordeelde dat de appellant niet bewust was van de onjuiste vermelding van de oppervlakte en dat de staatssecretaris niet eerder had ontdekt dat een deel van het perceel van de buurman ten onrechte bij de appellant was inbegrepen. Het College concludeerde dat de extra korting van € 812,18 op de bedrijfstoeslag van de appellant diende te vervallen.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit door de extra korting op de bedrijfstoeslag te schrappen. Tevens werd bepaald dat de staatssecretaris het door de appellant betaalde griffierecht diende te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/291
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2014 in de zaak tussen

[naam], te [plaats], appellant

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. L. van der Meulen).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2012 vastgesteld op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling).
Bij besluit van 27 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2014. Appellant is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 Appellant heeft met zijn Gecombineerde Opgave 2012 uitbetaling van zijn toeslagrechten aangevraagd en hiervoor 5 gewaspercelen, waaronder perceel 2, met een totale oppervlakte van 20.40 ha opgegeven. Appellant heeft voor 2012 perceel 2 opgegeven met een oppervlakte van 4.14 ha.
1.2 Bij het primaire besluit heeft verweerder de goedgekeurde oppervlakte van perceel 2 bepaald op 2.94 ha. Verweerder heeft appellants bedrijfstoeslag 2012 vastgesteld op
€ 6.038,95 na aftrek van een korting van € 1.374,78 in verband met een afwijking in de oppervlakte van 1.23 ha. en een sanctie van twee maal die afgekeurde oppervlakte. In het bestreden besluit is de afwijking in de oppervlakte lager vastgesteld op 1.09 ha, en is de bedrijfstoeslag - na aftrek van een sanctie van twee maal die afgekeurde oppervlakte ter hoogte van € 812,18 - vastgesteld op € 6.178,85.
2.
In geschil is of verweerder de subsidiabele oppervlakte van perceel 2 juist heeft vastgesteld en of hij terecht een extra korting van € 812,18 heeft toegepast op de bedrijfstoeslag van appellant.
3.1
Appellant stelt dat verweerder de oppervlakte van perceel 2 te klein heeft vastgesteld. Verweerder diende voor de subsidiabele oppervlakte uit te gaan van de door appellant opgegeven oppervlakte.
3.2
Verweerder stelt dat de subsidiabele oppervlakte van appellants percelen is vastgesteld na een administratieve controle als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Deze vaststelling heeft plaatsgevonden door de door appellant opgegeven oppervlakte te vergelijken met de in het systeem voor referentiepercelen geregistreerde oppervlaktes, de zogenaamde AAN-laag. Voor een grotere vaststelling van de geconstateerde oppervlaktes is geen plaats. Dat verweerder de oppervlakte van perceel 2 in eerdere toeslagjaren onjuist heeft vastgesteld neemt niet weg dat hij nu gehouden is om de oppervlakte hiervan juist vast te stellen.
3.3
Het College komt tot de volgende beoordeling.
Vast staat dat verweerder in eerdere jaren is uitgegaan van een onjuiste oppervlakte van perceel 2. Ter zitting is gebleken dat verweerder in 2009 perceel 2 onjuist heeft ingetekend op de bedrijfskaart door hierbij een perceel van de buurman te betrekken, terwijl dat niet behoort tot appellants bedrijf. Appellant heeft dat niet gecorrigeerd op de bedrijfskaart. Vanaf 2009 heeft verweerder hierdoor de oppervlakte van perceel 2 te groot vastgesteld op 4.14 ha. Dat verweerder de oppervlakte van dit perceel in 2012 heeft gecorrigeerd en kleiner heeft vastgesteld acht het College dan ook juist. Het College ziet daarbij in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder de oppervlakte van dit perceel onjuist zou hebben vastgesteld op 2.94 ha. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.1
Appellant betoogt daarnaast dat verweerder gelet op artikel 73, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 ten onrechte een sanctie in de vorm van een extra korting heeft toegepast op de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag. Appellant treft geen schuld aan de onjuistheid van de aanvraag, nu deze is gebaseerd op door verweerder verschafte informatie. Verweerder heeft de bij de buurman in gebruik zijnde grond immers in eerdere jaren op het overzicht van gewaspercelen ingetekend bij appellants perceel 2. Op die manier is perceel 2 steeds te groot weergegeven op dat overzicht. Appellant betwist echter dat hij een deel van het perceel ten onrechte heeft opgegeven.
4.2
Verweerder stelt dat appellant vanaf 2010 een derde deel van het perceel met balpen buiten de intekening heeft gelaten, maar heeft verzuimd om de oppervlakte hiervan op de lijst gewaspercelen in mindering te brengen op de oppervlakte van perceel 2. Appellant heeft daardoor zelf schuld aan de onjuiste opgaaf zodat zijn beroep op artikel 73, eerste lid, voornoemd niet slaagt.
4.3
Het College overweegt als volgt. Vast staat dat de oppervlakte van perceel 2 te hoog is opgegeven. Een onjuiste opgave leidt op grond van de van toepassing zijnde bepalingen van Verordening (EG) nr. 1122/2009 in de regel tot een verlaging van de bedrijfstoeslag in de vorm van een extra korting. Daarop kon verweerder in dit geval alleen een uitzondering maken indien appellant zou kunnen bewijzen dat hem geen schuld treft.
Vast staat dat verweerder in eerdere jaren zelf voor perceel 2 een oppervlakte hanteerde van 4.14 ha. Blijkbaar heeft verweerder niet eerder ontdekt dat het verschil in oppervlakte tussen de opgegeven oppervlakte en het ingetekende perceel kon worden verklaard doordat op het kaartmateriaal een deel van het perceel van de buurman ten onrechte bij appellants perceel was inbegrepen. Het College heeft, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, geen aanwijzingen dat appellant zich hiervan bewust is geweest. Ook overigens kan, gezien de omstandigheden van dit specifieke geval, niet in redelijkheid worden staande gehouden dat appellant schuld treft aan de onjuiste vermelding van de oppervlakte van perceel 2 op de gewaspercelenlijst, waarvan de oorzaak pas na enkele jaren kon worden opgehelderd. Deze beroepsgrond van appellant slaagt. De extra korting van € 812,18op appellants bedrijfstoeslag dient daarom te vervallen.
5.
De conclusie is dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Gelet op rechtsoverweging 4.3 ziet het College bovendien aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover hierbij een extra korting is toegepast op de bedrijfstoeslag van appellant.
6.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het College tot slot niet gebleken.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit voor zover hierbij een extra korting is toegepast op de bedrijfstoeslag 2012 van appellant;
- bepaalt dat zijn uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 160,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2014.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld