ECLI:NL:CBB:2014:28

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
6 februari 2014
Zaaknummer
AWB 12/571
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde superheffing op melkproductie door het Productschap Zuivel

In deze zaak heeft Ruva Karreveld B.V. (hierna: Ruva) beroep ingesteld tegen een besluit van het Productschap Zuivel (hierna: verweerder) waarbij aan Ruva een heffing van € 336.343,64 is opgelegd op grond van de Regeling Superheffing 2008. Deze heffing betreft de heffingsperiode 2010/2011 en is opgelegd omdat Ruva een overschrijding van het melkquotum van de producent Vokar B.V. (hierna: Vokar) heeft veroorzaakt. Ruva heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Hierop heeft Ruva beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Tijdens de zitting op 18 december 2013 heeft Ruva betoogd dat zij ten onrechte als koper is aangemerkt in de zin van de Verordening (EG) nr. 1234/2007, omdat zij in de betreffende heffingsperiode niet als koper was erkend. Ruva stelt dat de melk rechtstreeks door Vokar aan consumenten is verkocht, en dat de heffing dus ten onrechte aan haar is opgelegd. Daarnaast heeft Ruva aangevoerd dat de heffing in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, omdat de gevolgen van de heffing onevenredig zijn in vergelijking tot de doelen die met het besluit worden nagestreefd.

Het College heeft overwogen dat de overschrijding van het quotum door Vokar niet betwist is en dat Ruva in de heffingsperiode melk heeft gekocht van Vokar om deze door te verkopen aan andere bedrijven. Hierdoor was Ruva volgens de relevante Europese regelgeving als koper verantwoordelijk voor de superheffing. Het College heeft geconcludeerd dat de heffing terecht is opgelegd en heeft het beroep van Ruva ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 29 januari 2014.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/571
10830

Uitspraak van de meervoudige kamer van 29 januari 2014 in de zaak tussen Ruva Karreveld B.V. (Ruva), te Heibloem, appellante

(gemachtigde: mr. W.M.J. Saes),
en

het Productschap Zuivel, verweerder

(gemachtigden: mr. A.C.R. Geelen en L.J. Koers).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2011 heeft verweerder op grond van de Regeling Superheffing 2008 (de Regeling) aan appellante een heffing van € 336.343,64 opgelegd over de heffingsperiode 2010/2011.
Bij besluit van 3 mei 2012 heeft verweerder het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2013. Namens partijen hebben de gemachtigden het woord gevoerd. Verder waren namens appellante [naam 1] en
[naam 2] aanwezig.

Overwegingen

1.
Appellante heeft bij formulier “Opgave ontvangen hoeveelheden melk kopers heffingsperiode 2010/2011” gedateerd 3 mei 2011 opgave gedaan van door haar als koper ontvangen hoeveelheid melk van (na vetcorrectie) van 1.219.515 kg.
2.
Ten name van de betrokken producent Vokar B.V. (Vokar) is een quotum geregistreerd van 10.950 kilogram. Over de overschrijding van dit quotum met 1.208.565 kg heeft verweerder bij nota nr. 100042 van 15 juli 2011 aan appellante een heffing opgelegd van € 336.343,64.
3. De overschrijding van het quotum door Vokar wordt door appellante niet betwist. Volgens appellante heeft verweerder echter ten onrechte vanwege deze overschrijding aan haar een heffing opgelegd omdat zij in 2010/2011 niet als koper was erkend in de zin van Verordening (EG) nr. 1234/2007. Er kan volgens appellante dus geen levering hebben plaatsgevonden aan een “koper”, zodat er sprake is van een rechtstreekse verkoop door Vokar aan een consument en verweerder de superheffing dient op te leggen aan Vokar.
Verder voert appellante aan dat Vokar als gevolg van onrechtmatig handelen van verweerder in de situatie terecht is gekomen dat zij over het heffingsjaar 2010/2011 niet meer beschikte over voldoende quotum. Onder die omstandigheid is het volgens appellante in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel om aan haar superheffing op te leggen vanwege de overschrijding van dat quotum.. Daarnaast meent appellante dat de heffing in strijd is met het evenredigheidsbeginsel aangezien de nadelige gevolgen van de heffing onevenredig zijn in vergelijking tot de met het besluit te dienen doelen. De belangenafweging wordt niet beperkt door een wettelijk voorschrift: artikel 66, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 biedt ruimte om in het licht van de algemene marktsituatie en in het geval van bijzondere omstandigheden in bepaalde lidstaten quota te herzien. Dit dient volgens appellante ook te gelden voor individuele gevallen.
4.1
Het College overweegt als volgt. Overeenkomstig het stelsel van superheffing worden individuele en nationale referentiehoeveelheden en een gegarandeerde totale hoeveelheid voor de Gemeenschap vastgesteld. Bij overschrijding van de individuele referentiehoeveelheid wordt een extra heffing opgelegd als prikkel voor de betrokken melkproducent om niet méér melk te produceren dan zijn individuele hoeveelheid. Bij overschrijding van de nationale referentiehoeveelheid moet de betrokken lidstaat aan de Gemeenschap een extra heffing betalen, waarvan het bedrag afhangt van de omvang van de overschrijding. In dat geval wordt de te betalen extra heffing volledig omgeslagen over de melkproducenten die hebben bijgedragen tot elk van de overschrijdingen van de nationale referentiehoeveelheden.
4.2
De relevante bepalingen van de Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) luidden ten tijde en voor zover van belang als volgt:
“Artikel 65 - Definities
Voor de toepassing van deze sectie wordt verstaan onder:
(…)
e) „koper”: een onderneming of groepering die van een producent melk koopt:
— om deze, ook in het kader van een loonwerkovereenkomst, in te zamelen, te verpakken, op te slaan, te koelen of te verwerken;
— om deze door te verkopen aan een of meer bedrijven die melk of andere zuivelproducten behandelen of verwerken
(…)
Artikel 66 - Nationale quota
1.
De nationale quota voor de productie van melk en andere zuivelproducten die gedurende zeven opeenvolgende tijdvakken van twaalf maanden, te beginnen op 1 april 2008, (hierna „tijdvakken van twaalf maanden” genoemd) worden vermarkt, worden vastgesteld in punt 1 van bijlage IX.
2.
De in lid 1 bedoelde quota worden overeenkomstig artikel 67 over de producenten verdeeld, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen levering en rechtstreekse verkoop. Overschrijdingen van de nationale quota worden overeenkomstig deze sectie, op nationaal niveau in elke lidstaat en afzonderlijk voor leveringen en rechtstreekse verkopen vastgesteld.
3. De (…) nationale quota worden vastgesteld onverminderd een eventuele herziening in het licht van de algemene marktsituatie en van bijzondere omstandigheden in bepaalde lidstaten.
(…)
Artikel 67 - Individuele quota
1.
Het individuele quotum of de individuele quota van de producenten op 1 april 2008 is/zijn gelijk aan hun individuele referentiehoeveelheid of referentiehoeveelheden op 31 maart 2008, onverminderd, overdrachten, verkopen, omzettingen van quota die op 1 april 2008 ingaan.
(…)
Artikel 78 - Overschotheffing
1.
Op melk en andere zuivelproducten die worden vermarkt boven de overeenkomstig subsectie II vastgestelde nationale quota, wordt een overschotheffing gelegd.
(…)
Artikel 79 - Bijdrage van de producenten in de verschuldigde overschotheffing
De overschotheffing wordt overeenkomstig de artikelen 80 en 83, volledig omgeslagen over de producenten die hebben bijgedragen tot elk van de overschrijdingen van de in artikel 66, lid 2, bedoelde nationale quota.
Onverminderd artikel 80, lid 3, en artikel 83, lid 1, zijn de producenten de lidstaat de betaling verschuldigd van hun bijdrage in de overeenkomstig de artikelen 69, 70 en 80 berekende overschotheffing die zij louter wegens de overschrijding van hun beschikbare quota verschuldigd zijn.
(…)
Artikel 80 - Overschotheffingen op leveringen
(...)
3.
De bijdrage van de producenten in de betaling van de verschuldigde overschotheffing wordt, naar keuze van de lidstaat, al dan niet na hertoewijzing van het ongebruikte deel van het nationale quotum voor leveringen, door de lidstaten vastgesteld naar evenredigheid van de individuele quota van elke producent of overeenkomstig door de lidstaten vast te stellen objectieve criteria:
a. a) hetzij op nationaal niveau op basis van de hoeveelheid waarmee het quotum van elke producent overschreden is,
b) hetzij eerst voor iedere koper en vervolgens, in voorkomend geval, op nationaal niveau.
(…)”
4.3 Het College stelt vast dat niet bestreden is dat Vokar in de heffingsperiode 2010/2011 haar individuele quotum heeft overschreden. Uit de hiervoor vermelde bepalingen van Verordening (EG) nr. 1234/2007 vloeit voort dat in dat geval overschotheffing verschuldigd is. Hetgeen door appellante is aangevoerd kan daaraan niet afdoen. Het betoog van appellante dat artikel 66, derde lid, van voormelde verordening een grondslag biedt voor een evenredigheidstoets, slaagt evenmin. Het College overweegt verder dat niet bestreden is dat appellante in de heffingsperiode 2010/2011 een hoeveelheid door Vokar geproduceerde melk heeft gekocht om deze door te verkopen aan een of meer bedrijven die melk of andere zuivelproducten behandelen of verwerken. Aldus was appellante koper in de zin van artikel 65, aanhef en onder e, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 en was zij verantwoordelijk voor de inning van de door Vokar verschuldigde superheffing. Verweerder heeft appellante dus terecht aangemerkt als koper en haar terecht de nota superheffing over de heffingsperiode 2010/2011 opgelegd.
5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, mr. R.F.B. van Zutphen en
mr. J. Schukking, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2014.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. E. van Kerkhoven