In deze zaak heeft Syntus B.V. op 2 juni 2014 bezwaar gemaakt tegen een brief van 22 april 2014 van het College van Gedeputeerde Staten van Zeeland, waarin werd meegedeeld dat de concessie voor openbaar vervoer over de weg in de Provincie Zeeland voor de periode 2015-2024 niet aan Syntus zou worden gegund, maar aan Connexxion Openbaar Vervoer N.V. Syntus verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op 30 juni 2014 en 4 juli 2014 beslissingen genomen over de beperking van de kennisneming van bepaalde producties en inschrijvingen. De zitting vond plaats op 11 juli 2014, waar de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter heeft de rechtskarakter van de brief van 22 april 2014 getoetst en geconcludeerd dat deze brief geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is, omdat het slechts een voornemen betreft en geen zelfstandig rechtsgevolg teweegbrengt. De beslissing om de concessie niet aan Syntus te gunnen is een voorbereidende beslissing die geen zelfstandig rechtsgevolg heeft, waardoor Syntus dit besluit niet kan aanvechten in bezwaar.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van Syntus om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 juli 2014.