ECLI:NL:CBB:2014:251

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 juli 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
AWB 13/491
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.M. Wolters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen tariefbesluit elektriciteit 2013 en vergoeding kosten decentrale invoeding

In deze zaak heeft Westland Infra Netbeheer B.V. beroep ingesteld tegen het besluit van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van 31 mei 2013, waarin het bezwaar van Westland tegen het tariefbesluit voor elektriciteit voor het jaar 2013 ongegrond werd verklaard. Het primaire besluit, dat op 16 november 2012 werd genomen, stelde de maximum transport- en aansluittarieven voor elektriciteit vast. Westland betoogde dat de vastgestelde tarieven niet kostendekkend waren en dat zij hierdoor in strijd met Europees recht en de Wet haar efficiënte kosten niet kon terugverdienen. De ACM had de wettelijke taak om toezicht te houden op de energiesector en stelde jaarlijks de tarieven vast om de consument te beschermen tegen misbruik van machtsposities door regionale netbeheerders.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat Westland ten onrechte aanvoerde dat de te lage vergoeding voor decentrale invoeding voortkwam uit de x-factor die voor haar was vastgesteld. De besluiten die de methode en x-factor bepaalden, waren inmiddels onherroepelijk geworden, waardoor de rechtmatigheid daarvan moest worden aangenomen. Het College concludeerde dat de hoogte van de voor Westland vastgestelde x-factor voldoende was om een vergoeding van de efficiënte kosten, inclusief een redelijk rendement, te waarborgen. De beroepsgrond van Westland faalde, en het College verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wolters, met mr. O.C. Bos als griffier, en vond plaats op 7 juli 2014. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/491
18050

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2014 in de zaak tussen

Westland Infra Netbeheer B.V., te Poeldijk, appellante

(gemachtigden: mr. drs. B.M.M. Weiffenbach en mr. drs. R.C. Berg),
en

de Autoriteit Consument en Markt (ACM), verweerster

(gemachtigden: mr. V. Koura en mr. B.R.J. de Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2012 (het primaire besluit) heeft ACM voor Westland de maximum transport- en aansluittarieven elektriciteit voor het jaar 2013 vastgesteld.
Bij besluit van 31 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft ACM het bezwaar van Westland ongegrond verklaard.
Westland heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
ACM heeft een verweerschrift ingediend. Ten aanzien van enkele van de stukken die ACM heeft overgelegd heeft zij gedeeltelijk om beperkte kennisneming verzocht. Bij beslissing van 22 april 2014 heeft het College de gevraagde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd geacht. Westland heeft ermee ingestemd dat het College uitspraak doet mede op grondslag van deze stukken.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Achtergrond van het geschil

ACM heeft de wettelijke taak om toezicht te houden op de energiesector, teneinde de energiemarkt zo effectief mogelijk te laten werken. Eén van de doelstellingen daarbij is dat de consument wordt beschermd tegen mogelijk misbruik van de (inherente) machtspositie van de regionale netbeheerders, die in hun respectieve regio feitelijk als monopolist optreden.
Om te voorkomen dat netbeheerders door het ontbreken van concurrentieprikkels onvoldoende doelmatig werken of te hoge tarieven hanteren, stelt ACM jaarlijks de tarieven vast. De wijze waarop dit gebeurt vloeit voort uit de artikelen 41 tot en met 41c van de Elektriciteitswet 1998 (Wet) en de door ACM gehanteerde reguleringssystematiek. Deze reguleringssystematiek wordt vastgelegd in methodebesluiten, die voor een periode van minimaal drie en maximaal vijf jaren gelden. Voor iedere netbeheerder wordt een afzonderlijke x-factor vastgesteld. De x‑factor dient ertoe om een doelmatige bedrijfsvoering van de netbeheerders te bevorderen. Mede met inachtneming van de voor hem geldende x‑factor zendt iedere netbeheerder aan ACM tariefvoorstellen voor de tarieven die deze netbeheerder ten hoogste zal berekenen voor de uitvoering van de netbeheerstaken. ACM stelt deze tarieven uiteindelijk jaarlijks vast.

Overwegingen

1.
Westland voert aan dat zij via de vastgestelde tarieven een te lage vergoeding ontvangt voor de kosten van decentrale invoeding, waardoor zij – in strijd met het Europese recht en de Wet – haar efficiënte kosten niet kan terugverdienen. Deze te lage vergoeding vloeit voort uit het onderliggende methodebesluit en de doorwerking daarvan in de x‑factor die voor Westland is vastgesteld. Het methodebesluit voorzag aanvankelijk in een vergoeding van de kosten van decentrale invoeding die weliswaar niet geheel kostendekkend was, maar waarmee Westland wel kon instemmen. Een wijziging van het methodebesluit, naar aanleiding van een daartegen ingesteld beroep, heeft dit veranderd. De toepassing daarvan leidt tot een kostenniveau voor Westland dat 23 miljoen euro lager ligt. Van die kosten wordt bij de vaststelling van de x‑factor via een ophoging van de eindinkomsten slechts 11,7 miljoen euro vergoed. Westland komt zodoende nog minstens 11,3 miljoen euro tekort.
2. ACM stelt zich op het standpunt dat Westland miskent dat het onderliggende methodebesluit inmiddels onaantastbaar is geworden en dat de hoogte van de toegestane inkomsten in het x-factorbesluit wordt bepaald en niet in het tariefbesluit. In het tariefbesluit wordt slechts de verdeling van de toegestane inkomsten over de verschillende tariefdragers vastgesteld. Het beroep van Westland dient daarom ongegrond te worden verklaard.
3.
De beroepsgrond van Westland faalt. Volgens het betoog van Westland vindt de te lage vergoeding via de tarieven zijn oorzaak in de voor Westland vastgestelde x-factor, die door de toepassing van de vastgestelde methode is berekend op basis van te lage efficiënte kosten. De besluiten waarbij deze methode en x‑factor zijn vastgesteld zijn na de uitspraken van het College van 2 juli 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:52) en van 13 februari 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:48) onherroepelijk geworden, zodat van de rechtmatigheid daarvan moet worden uitgegaan. Dit betekent dat de hoogte van de voor Westland vastgestelde x‑factor toereikend moet worden geacht om via de tarieven te leiden tot een vergoeding van de efficiënte kosten van Westland, inclusief een redelijk rendement. De omstandigheid dat het oorspronkelijke methodebesluit in een hogere vergoeding (van 23 miljoen euro) voor de kosten van decentrale invoeding voorzag maakt dit, zoals het College in rechtsoverweging 3.4.2 van zijn zojuist genoemde uitspraak van 13 februari 2014 reeds heeft overwogen, niet anders.
4.
Het beroep is ongegrond.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wolters, in aanwezigheid van mr. O.C. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2014.
w.g. C.M. Wolters w.g. O.C. Bos