ECLI:NL:CBB:2014:250

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
AWB 12/846
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring inzake Europese landbouwsteun voor afvalverwerking

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Milieu Service Zuid, appellante, en het Productschap Tuinbouw, verweerder. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van appellante tegen een besluit van verweerder, waarin Europese landbouwsteun werd toegekend aan de Coöperatieve telersvereniging Zuidoost-Nederland U.A. voor het jaar 2010. Appellante, die zich bezighoudt met de sortering en verwerking van afvalstoffen, heeft bezwaar gemaakt tegen de subsidietoekenning, specifiek voor de kosten van afvalverwerking en recycling. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. Dit werd onderbouwd met de stelling dat de GMO-Verordening zich richt op landbouwmarkten en dat de activiteiten van de telersvereniging niet in hetzelfde marktsegment vallen als die van appellante.

Tijdens de zitting op 16 april 2014 is de zaak behandeld, waarbij de eigenaar van appellante en de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Het College heeft overwogen dat om als belanghebbende te worden aangemerkt, er sprake moet zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen persoonlijk belang dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Het College concludeert dat appellante niet rechtstreeks door het subsidiebesluit wordt geraakt, aangezien de subsidie enkel de kosten van een door de telersvereniging geselecteerde afvalverwerker dekt en niet direct invloed heeft op de keuze van de afvalverwerker door de telersvereniging. De conclusie is dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing van het College is dat het beroep ongegrond wordt verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/846
6000

Uitspraak van de meervoudige kamer van 28 mei 2014 in de zaak tussen

Milieu Service Zuid, te Maasbracht, appellante

(gemachtigde: mr. H.A. Pasveer),
en

het Productschap Tuinbouw, verweerder

(gemachtigden: mr. A.C. Rop en mr. B. Kloppenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2011 heeft verweerder aan de Coöperatieve telersvereniging Zuidoost-Nederland U.A. Europese landbouwsteun toegekend voor het jaar 2010.
Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op dat bezwaar.
Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 16 april 2014 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij voor appellante [naam], eigenaar van appellante, en de gemachtigden van partijen zijn verschenen.

Overwegingen

1.
De Coöperatieve telersvereniging Zuidoost-Nederland U.A. is een erkende telersvereniging als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1234/2007 (artikel 122 en verder) en Uitvoeringsverordening (EG) nr. 543/2011, betreffende de gemeenschappelijke ordening van landbouwmarkten (GMO), meer specifiek de sector groenten en fruit. Erkende telersverenigingen kunnen op grond van artikel 69 van de Verordening nr. 543/2011 aanvragen indienen voor de toekenning van GMO-subsidie. Aan de Coöperatieve telersvereniging Zuidoost-Nederland U.A. is bij het besluit van 7 oktober 2011 op basis van de jaardeclaratie 2010 een dergelijke subsidie toegekend ten bedrage van € 9.374.818,94, onder meer voor in het jaar 2010 gemaakte kosten voor afvalverwerking en recycling.
2.
Appellante is een bedrijf dat diverse afvalstoffen sorteert en verwerkt, waaronder agrarisch groenafval. Zij heeft tegen het subsidiebesluit van 7 oktober 2011 bezwaar gemaakt, voor zover het toegekende bedrag betrekking heeft op steun voor afvalverwerking en recycling.
3.
Verweerder heeft het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de GMO-Verordening zich richt op landbouwmarkten en dat de activiteiten van de telersvereniging zijn gericht op gecoördineerde afzet van groente en fruit, terwijl de bedrijfsvoering van appellante is gericht op afvalverwerking. Appellante is dan ook niet werkzaam is in hetzelfde marktsegment als de telersvereniging zodat geen sprake is van concurrenten. Haar belang is daarom niet rechtstreeks bij het subsidiebesluit betrokken.
4.
Het College oordeelt als volgt. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te kunnen worden aangemerkt dient men een voldoende objectief en actueel, eigen persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Niet gebleken is dat appellante door het subsidiebesluit rechtstreeks wordt geraakt. De subsidie houdt in dat de kosten van een door de telersvereniging geselecteerde afvalverwerker voor 50% worden vergoed door middel van de GMO-subsidie. De andere 50% moet worden vergoed door de aangesloten producenten. Het door appellante aangevoerde gevolg van de subsidietoekenning – dat zij in haar concurrentiepositie wordt benadeeld omdat de aangesloten producenten voor de door de telersvereniging geselecteerde afvalverwerker zullen kiezen – volgt uit de keuze van de telersvereniging voor een andere afvalverwerker dan appellante en niet rechtstreeks uit de aan de telersvereniging toegekende subsidie. Niet gebleken is dat de subsidietoekenning directe invloed heeft op het selecteren van de afvalverwerker(s) door de telersvereniging. Dat vervolgens de producenten geneigd zouden zijn tot het kiezen van de door de telersvereniging geselecteerde afvalverwerker
– waartoe appellante dus niet behoort – klinkt niet op voorhand onaannemelijk, maar leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een rechtstreeks bij het subsidiebesluit betrokken belang.
Verweerder heeft het bezwaar van appellante dan ook terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, mr. R.F.B. van Zutphen en mr. J. Schukking, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.
w.g. M. Munsterman w.g. A.G.J. van Ouwerkerk