Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2014 in de zaak tussen
[naam 1], te [plaats], appellant,
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst, waarna verweerder in de gelegenheid is gesteld om te onderzoeken of sprake was van een kennelijke fout ten aanzien van perceel 1 in de Gecombineerde Opgave 2010 van appellant.
2 april 2014, waarbij appellant met bericht van verhindering niet is verschenen en verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Voor zover appellant verweerder in bezwaar heeft verzocht om dit perceel alsnog in zijn aanvraag te betrekken geldt dat wijzigingen van de aanvraag na 11 juni 2010 op grond van de artikelen 11, 22 en 23 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 niet kunnen worden aanvaard. Dit zou slechts anders zijn in het geval van een kennelijke fout in de aanvraag als bedoeld in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 die te allen tijde mag worden hersteld. Van een kennelijke fout zou alleen sprake kunnen zijn indien verweerder reeds bij een summiere beoordeling van de aanvraag tot de conclusie had moeten komen dat deze aanvraag blijkbaar niet in overeenstemming met de bedoelingen van de aanvrager kon zijn. Voor verweerder waren er echter geen concrete aanwijzingen dat appellant het gewasperceel in kwestie blijkbaar ook wenste aan te vragen. De enkele omstandigheid dat de optelsom van beide percelen (ongeveer) correspondeert met de door appellant opgegeven oppervlakte van
perceel 1 van 6.85 ha is daarvoor onvoldoende. Van een kennelijke fout is dan ook geen sprake, zodat verweerder de oppervlakte van perceel 1 terecht heeft geconstateerd zonder hierin de oppervlakte van het betwiste perceel te betrekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.