Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2014 in de zaken tussen
[naam 1], te [woonplaats], appellant
(gemachtigde: [naam 2])
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
Voor de toepassing van de onderhavige verordening gelden de volgende definities:
(…)
c) „landbouwactiviteit”: landbouwproducten produceren, (…) of telen met inbegrip van het oogsten, (...) of de grond in goede landbouw- en milieuconditie als vastgesteld op grond van artikel 6 houden; (…)
h) „landbouwgrond”: om het even welke grond die wordt gebruikt als (…), blijvend grasland (…).
(…)
a) om het even welke landbouwgrond van het bedrijf, (…), die wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of die, indien de grond ook voor niet-landbouwactiviteiten gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt, (…) ".
Voor de toepassing van artikel 34, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 73/2009 wordt landbouwgrond van een bedrijf die ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, aangemerkt als overwegend voor landbouwdoeleinden gebruikte grond indien het uitoefenen van de landbouwactiviteit geen noemenswaardige hinder ondervindt van de intensiteit, de aard, de duur en de planning van de niet-landbouwactiviteiten. (…) "
15 september van ieder jaar de gronden behoorlijk gemaaid zijn en van onkruid gezuiverd. Verder rust op appellant als pachter een gedoogplicht voor de uitvoering van werken aan de gronden.
6 december 2013 in de zaken 12/946 en 12/963 (ECLI:NL:CBB:2013:300), overweegt het College dat voor het jaar 2011 - anders dan voor het jaar 2010 - niet kan worden gezegd dat verweerder met de beleidswijziging inzake bermen inbreuk maakte op een gerechtvaardigde verwachting dat een eerdere uitvoeringspraktijk ongewijzigd zou worden voortgezet, of dat anderszins een inbreuk wordt gemaakt op de rechtszekerheid. De beleidswijziging was immers voor het jaar 2011 kenbaar voor de landbouwer, omdat deze vóór de opgave 2011 was gepubliceerd. Voor dat jaar kon appellant daarom tevoren bekend zijn met het nieuwe beleid van verweerder. Nu in 2011, anders dan in 2010, sprake was van een tijdige publicatie van het nieuwe beleid van verweerder doet de door appellant opgeworpen vraag of de toelichting bij de Gecombineerde opgave 2011 een afdoende aankondiging moest worden geacht voor het nieuwe beleid van verweerder niet ter zake. Anders dan appellant stelt mag bovendien van hem als aanvrager worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de publicatie van nieuw beleid van verweerder en is niet vereist dat verweerder hem van dit nieuwe beleid actief op de hoogte stelt.
Zoals het College heeft overwogen in zijn uitspraken ECLI:NL:CBB:2012:BW6992 en ECLI:NL:CBB:2013:BZ6298 staat het verweerder in beginsel vrij om ten behoeve van zijn beschikkingenpraktijk categorieën van percelen te benoemen die naar zijn mening geen subsidiabele hectares opleveren omdat zij (in de regel) niet als landbouwgrond kunnen gelden, dan wel (in de regel) ongeschikt zijn voor de uitoefening van enige landbouwactiviteit.
Ten aanzien van de vraag of de percelen al dan niet volledig kunnen worden aangemerkt als bermen overweegt het College als volgt. De percelen worden aan de ene zijde begrensd door de weg en aan de andere zijde deels door bomen. Zij zijn minstens 20 meter breed, en bevinden zich op een dijk.
Beslissing
- verklaart het beroep in de zaak 12/713 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I en het herziene bestreden besluit I;
- draagt verweerder op vóór 7 augustus 2014 een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep in de zaak 13/163 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- herroept het primaire besluit II en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit II;
- draagt verweerder op het door appellant betaalde griffierecht voor beide beroepen van in totaal € 316,-- (€ 156,-- en € 160,--) te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1.948,--(twee maal € 974,--).