ECLI:NL:CBB:2014:224

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
23 juni 2014
Zaaknummer
AWB 12/1137
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bedrijfstoeslag op grond van overmacht en termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] en [naam 2] beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2012 door de staatssecretaris van Economische Zaken. De aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend, wat volgens de staatssecretaris in strijd was met de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De appellante voerde aan dat de vertraging het gevolg was van overmacht, aangezien [naam 2] in 2009 een beroerte had gehad, wat zijn vermogen om tijdig de aanvraag in te dienen had beïnvloed.

De procedure begon met een primair besluit op 6 september 2012, waarin de aanvraag werd afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 15 november 2012, werd beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 12 februari 2014 werd de zaak behandeld, waarbij de appellante werd vertegenwoordigd door [naam 2]. De staatssecretaris stelde dat de aanvraag te laat was ontvangen en dat het beroep op overmacht niet kon slagen, omdat dit pas in het bezwaarschrift werd ingediend, wat buiten de geldende termijn viel.

Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat de aanvraag inderdaad te laat was ingediend, meer dan 25 dagen na de uiterste datum van 15 mei 2012. De appellante had niet aangetoond dat de omstandigheden die tot de vertraging leidden, als overmacht konden worden gekwalificeerd. Het College concludeerde dat de appellante niet tijdig had gereageerd op de situatie en dat de aanvraag om bedrijfstoeslag terecht was afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, met mr. C.M. Leliveld als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 11 juni 2014.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/1137
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2014 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] en [naam 2], te [plaats], appellante

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.C. Neuteboom-Klink).

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om uitbetaling van toeslagrechten (bedrijfstoeslag) voor 2012 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2012 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2014. Appellante was vertegenwoordigd door één van haar maten, [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Appellante is landbouwer en heeft met de Gecombineerde Opgave 2012 de uitbetaling aangevraagd van haar toeslagrechten. Op 10 april 2012 vroeg [naam 2] telefonisch een gebruikerscode, wachtwoord en tancodes aan ten behoeve van de digitale indiening van de Gecombineerde Opgave. Op 14 mei 2012 liet hij verweerder per email weten dat de digitale opgave niet lukte vanwege grote drukte op het net. Op 16 mei 2012 vroeg hij telefonisch nieuwe tancodes aan. Hij gaf hierbij aan dat de eerder aangevraagde tancodes onder het verkeerde relatienummer waren besteld en dat dit er de oorzaak van was dat de eerdere indiening van de opgave mislukte. Op 21 mei 2012 liet [naam 2] verweerder weten dat hij die dag met de juiste tancodes de opgave had ingediend. In een telefoongesprek van 29 mei 2012 deelde een medewerker van verweerders Dienst Regelingen mee dat de opgave nog niet was ontvangen. De medewerker bood hulp aan bij het alsnog indienen van de opgave.
verzocht toen om de formulieren toe te sturen voor een papieren opgave. Op
5 juni 2012 zijn de formulieren aan appellante toegestuurd. Op 14 juni 2012 heeft verweerder de opgave van appellante ontvangen. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat deze te laat is ingediend.
2.
Tussen partijen is in geschil of verweerder de aanvraag van appellante om uitbetaling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2012 terecht heeft afgewezen.
3.
Appellante voert aan dat [naam 2] in 2009 is getroffen door een beroerte en als gevolg hiervan problemen ondervond bij het indienen van de Gecombineerde Opgave. Zij beroept zich in dit kader op overmacht. Hierbij stelt zij dat verweerder de tancodes - die nodig zijn voor de indiening van de digitale opgave - niet naar het bijpassende adres van de boerderij heeft gestuurd, maar naar het woonadres. Dit veroorzaakte voor [naam 2] verwarring en problemen bij de verzending van de digitale opgave.
4.
Verweerder stelt dat de aanvraag te laat is ontvangen en daarom diende te worden afgewezen op grond van artikel 11, tweede lid en de artikelen 22 en 23 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Appellantes beroep op uitzonderlijke omstandigheden of overmacht slaagt niet, omdat dit pas in het bezwaarschrift van 8 oktober 2012 is gedaan en daarmee buiten de hiervoor geldende termijn.
Dat de te late indiening van de opgave werd veroorzaakt door een onjuiste tancode is niet vastgesteld. Verweerder betwijfelt of dit zo is, omdat appellante er ook met de nieuwe tancode niet in slaagde om de digitale opgave te verzenden.
5.1
Het College stelt voorop dat niet in geschil is dat verweerder de Gecombineerde Opgave 2012 van appellante op 14 juni 2012 heeft ontvangen. Dit betekent dat sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen na de uiterste datum van indiening, als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009, te weten 15 mei 2012. De kortingsperiode, waarin een verlaging van 1% per dag wordt toegepast, verstreek op 11 juni 2012. Na ommekomst van die periode diende verweerder de aanvraag op grond van artikel 23, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 af te wijzen.
5.2 Appellantes betoog houdt in dat hierop een uitzondering zou moeten worden gemaakt, omdat het niet tijdig aanvragen van uitbetaling van haar toeslagrechten het gevolg is van een situatie van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Zij stelt dat [naam 2] als gevolg van een beroerte in 2009 niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen.
Dit betoog slaagt niet. Hiertoe overweegt het College dat appellante zich pas in haar bezwaarschrift van 8 oktober 2012 heeft beroepen op de omstandigheden die de te late indiening van de aanvraag zouden hebben veroorzaakt. Zij heeft daarom verzuimd om de gestelde overmachtsituatie te melden binnen tien werkdagen vanaf de dag waarop dit mogelijk was, zoals is voorgeschreven in artikel 75, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Alleen al om die reden kan het beroep op overmacht niet slagen.
5.3
Afgezien hiervan heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van een situatie van overmacht redelijkerwijs niet in staat is geweest om haar aanvraag tijdig voor
15 mei 2012, dan wel voor het verstrijken van de kortingsperiode op 11 juni 2012, in te dienen.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, C-210/00, Jur. I-6453, punt 79) moet het begrip overmacht inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Van een dergelijk geval van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden is hier geen sprake. Het College is van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gezondheidstoestand van [naam 2] haar heeft belemmerd om een tijdige opgave te doen. Verder kan niet worden staande gehouden dat foutieve tancodes – wat hier ook van zij – ertoe hebben geleid dat de opgave te laat is gedaan. De te late indiening van de opgave vindt eerder haar oorzaak in het feit dat appellante heeft gewacht tot 14 mei 2012, één dag voor de uiterste datum 15 mei 2012, voordat zij probeerde om haar opgave in te dienen. Bij een eerdere poging zou een mogelijk probleem met de tancodes eerder aan het licht zijn gekomen. Bovendien staat vast dat verweerder desgevraagd op 5 juni 2012 formulieren heeft toegezonden voor een schriftelijke opgave. Het College gaat er daarom van uit dat het voor appellante mogelijk was om hiermee nog handmatig vóór 11 juni 2012 haar opgave in te dienen. Vaststaat dat verweerder de opgave pas op 14 juni 2012, en dus te laat heeft ontvangen.
6.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2014.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld