Uitspraak
Carbo Group B.V., gevestigd te Almelo,
Densi Tech B.V., gevestigd te Enschede,
[naam 1], te Ambt Delden,
CIMIJO BEHEER B.V., gevestigd te Amsterdam,
[naam 2], te Amsterdam, en
[naam 3],te IJhorst,
en
2. [naam 4],te Zevenaar,
1.Het procesverloop in hoger beroep
De accountantskamer heeft bij brief van 23 januari 2012 de stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
sub 1.
2.De uitspraak van de accountantskamer
3.De beoordeling van het hoger beroep
Op respectievelijk 17 juli 2008 en 29 oktober 2009 heeft [naam 4] bij de geconsolideerde en de enkelvoudige jaarrekeningen van EKO Blok B.V. over de boekjaren 2006/2007 en 2007/2008 een goedkeurende verklaring afgegeven. In de hiervoor vermelde geconsolideerde jaarrekeningen van EKO Blok B.V. zijn de financiële gegevens geconsolideerd van EKO Blok B.V. en de groepsmaatschappijen Carbo Group B.V. en Carbo Investments Namibia Ltd.. Over het boekjaar 2008/2009 zijn geen definitieve jaarrekeningen met accountantsverklaring uitgebracht. [naam 4] heeft wel zijn controlewerkzaamheden met betrekking tot de geconsolideerde en de enkelvoudige conceptjaarrekeningen van EKO Blok B.V. over het boekjaar 2008/2009 besproken - in december 2009 - en heeft bij brief van 11 januari 2010 bevestigd dat hij bij de jaarrekeningen een goedkeurende accountantsverklaring zou verstrekken, nadat de rekening-courantverhoudingen met alle groepsmaatschappijen bevestigd waren.
[naam 1], één van de appellanten sub 1, was directeur van EKO Blok B.V. en bestuurder van Carbo Group B.V. en Carbo S.A. Propriety Ltd. Tevens hield hij via Densi Tech B.V. een deel van de aandelen in EKO Blok B.V.
EKO Blok B.V en Carbo Group B.V. hebben in februari 2007 met de Rabobank een zogenaamde renteswap gesloten. De Rabobank heeft op 6 januari 2009 de kredietverlening aan EKO Blok B.V. en Carbo Group B.V. opgezegd. In oktober 2010 zijn beide ondernemingen in staat van faillissement verklaard.
a. de vordering van Carbo Group B.V. op Carbo S.A. Propriety Ltd. in de (geconsolideerde) jaarrekeningen van EKO Blok B.V. en van Carbo Group B.V. over de boekjaren 2006/2007, 2007/2008 en in de conceptjaarrekening 2008/2009, is te hoog gewaardeerd;
b. de vordering van Carbo Group B.V. op Greencoal Ghana Ltd. in de (geconsolideerde) jaarrekeningen van EKO Blok B.V. en van Carbo Group B.V. over de boekjaren 2006/2007, 2007/2008 en in de conceptjaarrekening 2008/2009, is te hoog gewaardeerd;
c. de vordering van Carbo Group B.V. op CarboSen Ltd. in de (geconsolideerde) jaarrekeningen van EKO Blok B.V. en van Carbo Group B.V. over het boekjaar 2007/2008 en in de conceptjaarrekening 2008/2009, is te hoog gewaardeerd;
d. de vordering van Carbo Group B.V. op Carbobrik Bosnië in de (geconsolideerde) jaarrekeningen van EKO Blok B.V. en van Carbo Group B.V. over het boekjaar 2007/2008 en in de conceptjaarrekening 2008/2009 is te hoog gewaardeerd;
e. de vordering van Carbo Group B.V. op Gulf Charcoal Co. (Oman) in de(geconsolideerde) jaarrekening van EKO Blok B.V. en van Carbo Group B.V. over het boekjaar 2007/2008 had op een symbolisch bedrag moeten worden afgewaardeerd;
f. de vordering van Carbo Group B.V. op Solid Fuels in de (geconsolideerde) jaarrekeningen van EKO Blok B.V. en van Carbo Group B.V. over het boekjaar 2007/2008 had op een symbolisch bedrag moeten worden afgewaardeerd;
g. het restant uit de verplichting ter hoogte van € 2.500.000 uit de overeenkomst met
l. een uit een met de bank gesloten renteswapcontract voortvloeiende verplichting is ten onrechte niet opgenomen in de (geconsolideerde) jaarrekening van EKO Blok B.V. over het boekjaar 2008/2009.
Het College zal deze grief betrekken bij de beoordeling van hetgeen [naam 4] heeft ingebracht tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen a tot en met g en j tot en met l.
De jaarrekeningen van Carbo S.A. Propriety Ltd. dienden volgens [naam 4] als externe bevestiging van het saldo van de lening. De rente die volgens de overeenkomst diende te worden betaald was daarin niet verwerkt. [naam 4] stelt dat hij de verschillen tussen de jaarrekeningen van Carbo Group B.V. en Carbo S.A. Propriety Ltd. heeft besproken met [naam 1], bestuurder van Carbo Group B.V. en Carbo S.A. Propriety Ltd., en dat deze hem jaarlijks heeft bevestigd dat de overeenkomst geldig was en werd nageleefd door Carbo Group B.V. en dat Carbo S.A. Propriety Ltd. onterecht de rente niet verwerkte in haar jaarrekeningen. Een afwaardering van de vordering op Carbo S.A. Propriety Ltd. werd volgens [naam 4] niet noodzakelijk geacht. [naam 4] was van oordeel dat de leiding redelijkerwijs tot deze beoordeling kon komen omdat Carbo S.A. Propriety Ltd. per saldo solvabel was, er steeds winst werd gemaakt, de verwachte resultaatontwikkeling positief was en er geen dispuut bestond over de aflossing van de lening.
De door de accountantskamer aangehaalde passages uit het in het controledossier opgenomen afsluitend memorandum van 11 juli 2008 betreffen volgens [naam 4] een ongelukkige weergave van de daadwerkelijk door hem in het kader van de controle gemaakte overwegingen en zeggen niets over de juistheid van de waardering van de vordering. De in dat memorandum gedane aanbevelingen waar de accountantskamer naar verwijst hebben volgens [naam 4] geen betekenis voor de waardering van de vordering van Carbo Group B.V. en Carbo S.A. Propriety Ltd. en zijn slechts adviespunten die in het kader van de controle naar boven zijn gekomen en zijn medegedeeld aan de leiding.
Appellanten sub 1 zijn van mening dat de leningen tegen de reële waarde hadden moeten worden gewaardeerd. Zij betwisten dat zij hebben verklaard dat een afwaardering van de vordering niet nodig was en wijzen erop dat [naam 4] heeft nagelaten dergelijke mededelingen vast te leggen in het controledossier. Uit de verslagen en dergelijke per 13 november 2009 en uit de aantekeningen van de bespreking met de directie op 21 december 2009 blijkt niets van de controleberekening waaruit volgens [naam 4] blijkt van een positief eigen vermogen. Als de controleberekening al een rol heeft gespeeld bij de beoordeling van de waardering van de vordering op Carbo S.A. Propriety Ltd. is dit volgens appellanten sub 1 hooguit het geval geweest in een zeer laat stadium van de controle 2008/2009 en is deze voor de jaren 2006/2007 en 2007/2008 niet gemaakt.
Onder deze omstandigheden kan niet worden staande gehouden dat [naam 4] aan de hand van voldoende actuele informatie zich zelfstandig een oordeel heeft gevormd over de juistheid van de waardering. De accountantskamer heeft naar het oordeel van het College dan ook terecht geconcludeerd dat [naam 4] zijn controle van de hier aan de orde zijnde vordering onvoldoende kritisch en met onvoldoende diepgang heeft uitgevoerd.
Deze grief slaagt niet.
De vordering van Carbo Group B.V. op Greencoal Ghana Ltd. is in de jaarrekeningen opgenomen voor de nominale waarde, zijnde de hoofdsom en gecumuleerde rente. Ook zijn er geringe doorbelaste kosten geboekt.
Ten aanzien van de constatering van de accountantskamer in overweging 4.5.1 van de bestreden uitspraak, dat in het conceptbesprekingsverslag met de directie van juli 2008 is vermeld dat het saldo van de vordering op Greencoal Ghana Ltd. “niet bekend” was merkt [naam 4] op dat hiermee was bedoeld dat de hoogte van de vordering zoals deze was opgenomen in de jaarrekening van Carbo Group B.V. niet rechtstreeks aansloot op de jaarrekening van Greencoal Ghana Ltd. omdat er een klein - niet materieel - verschil bestond in de wijze waarop de mutaties in de lening in de jaarrekeningen waren verwerkt.
Appellanten sub 1 bestrijden dat aansluiting is gemaakt op de jaarrekening van Greencoal Ghana Ltd. Verder voeren zij aan dat uit het dossier niet blijkt dat volgens de leiding geen voorziening meer nodig was, dat dit ook niet schriftelijk is bevestigd door [naam 1] en dat de leiding ontkent dat de gestelde mededelingen zijn gedaan. Zij stellen dat Greencoal Ghana Ltd. een negatief eigen vermogen had en dat dit ook bleek uit de jaarrekeningen per 31 december 2008 en 31 december 2009. Voorts merken zij op dat als [naam 1] al zou hebben verklaard dat de vordering zou worden voldaan, [naam 4] daaraan geen waarde had mogen hechten gezien de financiële positie van Greencoal Ghana Ltd. [naam 4] had volgens hen overleg moeten voeren met en inlichtingen moeten inwinnen bij de accountant van Greencoal Ghana Ltd.
Appellanten sub 1 betwisten dat de leiding van Carbo Group B.V. gestelde mededelingen heeft gedaan en betwisten ook hetgeen [naam 4] aanvoert ter onderbouwing van zijn oordeel omtrent de juistheid van de waardering.
Naar het oordeel van het College kan ook in dit verband niet worden staande gehouden dat [naam 4] aan de hand van voldoende actuele informatie zich zelfstandig een oordeel heeft gevormd over de juistheid van de waardering. De accountantskamer heeft naar het oordeel van het College dan ook terecht geconcludeerd dat [naam 4] zijn controle van de hier aan de orde zijnde vordering onvoldoende kritisch en met onvoldoende diepgang heeft uitgevoerd.
Ook deze grief slaagt niet.
het volgende aangevoerd.
Volgens [naam 4] is de vordering van Carbo Group B.V. op Carbo Sen Ltd. in de jaarrekening 2008/2009 ongeveer € 11.000,- te hoog gewaardeerd maar is er sprake van een niet-materieel verschil. Hij stelt dat de leiding van Carbo Group B.V. geen afwaardering van de vordering nodig achtte en er geen aanleiding was te denken dat de jaarrekening hiermee een materiële onjuistheid zou bevatten.
Voor de vordering op Carbobrik Bosnië geldt dat de levering van productiefaciliteiten in het boekjaar 2009/2009 nog niet geheel was afgerond maar dat op voorhand geen duurzame waardevermindering was te verwachten. Volgens [naam 4] bevestigden de verkregen informatie en de verrichte werkzaamheden de stellingname van de directeur van Carbo Group B.V. dat geen afwaardering van de vordering nodig was.
Appellanten sub 1 voeren voorts aan dat [naam 4] de vordering tegen nominale waarde heeft opgenomen in de conceptjaarrekening. Zij stellen dat de enkele interne aanwezigheid van verkoopfacturen, waarop geen betaling is ontvangen, volstrekt onvoldoende is om het bestaan van een overeenkomst van geldlening aan te nemen, laat staan dat de omvang daarmee voldoende vaststaat. De in de jaarrekeningen opgenomen vordering sluit volgens hen in het geheel niet aan bij de subsidietoekenning.
Gelet hierop kan naar het oordeel van het College ook ten aanzien van deze vorderingen niet worden staande gehouden dat [naam 4] zich aan de hand van voldoende actuele informatie zelfstandig een oordeel heeft gevormd over de juistheid van de waardering van deze vorderingen. De accountantskamer heeft naar het oordeel van het College ook hier terecht geconcludeerd dat [naam 4] zijn controle van deze vorderingen onvoldoende kritisch en met onvoldoende diepgang heeft uitgevoerd.
Ook deze grieven slagen niet.
het volgende aangevoerd.
stelt dat hij een beoordeling heeft gemaakt van de materialiteit van de vorderingen, welke in het controledossier is vastgelegd, en op grond waarvan hij heeft geconcludeerd dat beide posten niet materieel waren. Het bestuur heeft de vorderingen in het boekjaar 2007/2008 voor het eerst verantwoord als materiële vaste activa. Volgens [naam 4] werd het treffen van een voorziening voor oninbaarheid niet nodig geacht door het bestuur. Een klein gedeelte van de vorderingen op Oman en Solid Fuels was nog niet voldaan vanwege nog te verrichten geringe werkzaamheden aan de geleverde productiefaciliteiten, en Carbo Group B.V. had met Oman en Solid Fuels de afspraak gemaakt dat het resterende bedrag zou worden voldaan nadat deze laatste werkzaamheden waren voltooid. [naam 4] verwijst in dit verband naar een e-mail van 28 mei 2008, welke bij de stukken is gevoegd.
In het boekjaar 2008/2009 is door het bestuur ter zake van de vordering op Oman een voorziening van € 20.000,- getroffen. De vordering op Solid Fuels is geheel afgeboekt.
Volgens appellanten is er geen grond om aan te nemen dat de vorderingen bestaan, laat staan deze hoger dan nihil te waarderen.
De door [naam 1] ondertekende schriftelijke bevestiging (Letter of Representation) bij de jaarrekening 2007/2008 doet niet af aan de verantwoordelijkheid van de accountant om zorg te dragen voor adequate controle-informatie. De e-mail van 28 mei 2008 biedt naar het oordeel van het College onvoldoende duidelijkheid over de omvang van de vordering op Oman, nu daaruit niet meer kan worden afgeleid dan de bereidheid om € 51.000,- over te maken in ruil voor onder meer het leveren van nog twee machines.
Het College deelt ook in dit verband het oordeel van de accountantskamer dat [naam 4] zijn controle van deze vorderingen onvoldoende kritisch en met onvoldoende diepgang heeft uitgevoerd.
Ook deze grieven slagen niet.
Het College zal hierna eerst de grief van [naam 4] tegen de gegrondverklaring van klachtonderdelen g en j bespreken en daarna de grieven van appellanten sub 1 tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdelen h en i.
Vaststaat dat op 30 juni 2008 tussen Carbo Group B.V. en Rheinbraun een zogenoemde raaminkoopovereenkomst is gesloten alsmede een overeenkomst inzake de uitgangspunten van hun toekomstige samenwerking (hierna: de vaststellingsovereenkomst). Beide overeenkomsten zijn namens Carbo Group ondertekend door [naam 1].
De accountantskamer is tevens van oordeel dat de hoofdelijke verbondenheid van EKO Blok B.V. voor de verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst van Carbo Group B.V. met Rheinbraun een niet uit de balans blijkende verplichting is die ten onrechte niet is vermeld in de toelichting bij de enkelvoudige jaarrekening van EKO Blok B.V. over de boekjaren 2007/2008 en 2008/2009. Ook klachtonderdeel j is daarom gegrond verklaard.
stelt dat hij het woord “Tilgung” dat op de facturen van Rheinbraun stond vermeld begreep als korting en dat van hem niet kon worden verwacht dat hij op grond van de enkele vermelding van dat woord wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat de korting aan Rheinbraun werd verleend in het kader van een overeenkomst.
voert ten slotte nog aan dat ook indien hij wel op de hoogte was geweest van de vaststellingsovereenkomst dit niet automatisch zou betekenen dat hij niet had kunnen oordelen dat de jaarrekening geen materiële onjuistheid zou bevatten door het niet opnemen van de verplichting daaruit als schuld.
Uit de factuur van 23 oktober 2008 van Rheinbraun over september 2008, welke zou zijn verwerkt in de jaarrekening over het boekjaar 2008, blijkt dat de korting werd verrekend via de facturen van Rheinbraun. Uit de tekst op de factuur kan worden afgeleid dat volgens overeenkomst korting werd verleend, en wel als aflossing. Het College is met de accountantskamer van oordeel dat [naam 4], gelet op het materiële bedrag van € 92.968,00,- aan verleende kortingen en de omschrijving op de factuur, reeds toen navraag had moeten doen bij het bestuur naar de afspraken met Rheinbraun. [naam 4] heeft hiervoor ook ter zitting geen overtuigende verklaring gegeven. Het College is dan ook van oordeel dat de accountantskamer klachtonderdeel g terecht gegrond heeft verklaard.
Door na te laten navraag te doen heeft [naam 4] voorts niet in de toelichting op de jaarrekeningen van EKO Blok B.V. over de boekjaren 2007/2008 en 2008/2009 vermeld dat EKO Blok B.V. mede hoofdelijk schuldenaar was voor de verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst met Rheinbraun. Klachtonderdeel j is door de accountantskamer terecht gegrond verklaard.
Deze grieven slagen niet.
Aan het einde van het boekjaar 2007/2008 was de contante waarde van het nog komende verlies volgens appellanten bijna 5,4 miljoen euro, en had op de balans, naast een schuld van € 2.194.000,- een voorziening wegens te verwachten verliezen van € 3.198.000,- opgenomen moeten worden.
Zij stellen dat [naam 4] deze continuïteitsdreiging had moeten onderkennen en op grond daarvan zowel de jaarrekeningen 2006/2007 van EKO Blok B.V. en Carbo Group B.V., daterend van 17 juli 2008, als de gepubliceerde jaarcijfers 2006/2007, gedeponeerd op 26 september 2008, slechts had mogen goedkeuren als deze waren opgesteld op liquidatiebasis omdat liquidatie onontkoombaar was. Voor het geval moet worden geoordeeld dat er gerede twijfel was aan de continuïteit maar liquidatie nog niet onontkoombaar was had volgens appellanten in deze stukken melding moeten worden gemaakt van de kredietopzegging en de gevolgen van het Rheinbrauncontract als gebeurtenis na balansdatum, alsmede van de continuïteitsdreiging die daarvan uitging.
Indien zou worden geoordeeld dat er geen gerede twijfel was aan de continuïteit hadden deze gebeurtenissen volgens appellanten sub 1 op grond van RJ 404 e.v. moeten worden toegelicht in de Overige gegevens.
Appellanten sub 1 verwijten [naam 4] voorts dat hij heeft nagelaten aan te dringen op een mededeling van de directie van EKO Blok B.V. en Carbo Group B.V. omtrent fouten in de jaarrekening 2006/2007 en evenmin zichzelf in het openbaar heeft gedistantieerd van openbaar gemaakte stukken.
Het verwijt dat de jaarrekeningen ten onrechte zijn opgesteld op basis van continuïteit en
– subsidiair – dat in de jaarrekeningen 2006/2007 de gerede twijfel omtrent de continuïteit niet is toegelicht, betreft volgens [naam 4] een nieuwe klacht en dient daarom volgens hem niet-ontvankelijk te worden verklaard. Volgens hem zijn deze verwijten ook onjuist omdat hij eerst in de procedure in hoger beroep kennis heeft genomen van de correspondentie met de Rabobank en niet op de hoogte was van de blijkens deze stukken met de Rabobank gemaakte afspraken. Hij stelt dat hij eerst op 3 oktober 2010 per telefoon heeft vernomen van de kredietopzegging door de Rabobank.
voert tevens aan dat ook de verwijten inzake het niet vermelden van de kredietopzegging als gebeurtenis na balansdatum en het niet aandringen op het doen van corrigerende mededelingen nieuwe klachten betreffen en die klachten derhalve niet‑ontvankelijk zijn.
Het College is voorts van oordeel dat de stellingen van appellanten sub 1 ter zake van de noodzaak voor het opnemen van een voorziening onvoldoende gefundeerd zijn, en de noodzaak daartoe door [naam 4] voldoende is weerlegd. Ook klachtonderdeel i is terecht ongegrond verklaard.
De grieven van appellanten sub 1 slagen niet.
Volgens [naam 4] geven de jaarrekeningen met de toelichting een duidelijk beeld van de financiële situatie van EKO Blok B.V. en Carbo Group B.V. in de desbetreffende boekjaren. Uit de jaarrekeningen blijkt immers duidelijk welke verplichtingen de beide vennootschappen uit hoofde van de overeenkomst van lening hadden jegens de Rabobank.
Deze grief faalt.
Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft de accountantskamer geoordeeld dat de afgesloten renteswap overeenkomstig RJ 290 verwerkt had moeten worden in de toelichting op de jaarrekening, en [naam 4] dit ten onrechte achterwege heeft gelaten.
voert aan dat bij de vaststellingsovereenkomst van 16 september 2009 tussen EKO Blok B.V. en de bank is bepaald op welke wijze de afgesloten lening vervroegd moest worden afgelost. In die overeenkomst is bepaald dat [naam 2] in persoon aansprakelijk was voor de aflossing van het krediet. [naam 4] stelt dat de vervroegde aflossing gevolg zou hebben voor de waarde van de afgesloten renteswap en deze waarde ten tijde van het opstellen van de conceptjaarrekening 2008/2009 nog niet bekend was. Er werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat [naam 2] de vervroegde aflossing van het krediet voor haar rekening zou nemen en als financier zou optreden. De voorwaarden waaronder deze herfinanciering zou plaatsvinden waren nog onbekend. Om deze redenen is de renteswap niet verwerkt in de conceptjaarrekening. Als de renteswap wel was verwerkt in de jaarrekening, dan zou de rente via de methode van de geamortiseerde kostprijs zijn verwerkt en daarmee zonder effect zijn op het vermogen en resultaat van EKO Blok B.V.
Deze grief faalt.
sub 1 als [naam 4] ongegrond is.