ECLI:NL:CBB:2014:207

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
AWB 14/237
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam inzake openbaarmaking van documenten van de Commissie Scheltema

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 juni 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de Minister van Financiën tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 27 maart 2014 geoordeeld dat de minister onvoldoende inzicht had gegeven in de samenstelling van het archief van de Commissie Scheltema en had bepaald dat de minister binnen twaalf weken opnieuw op het bezwaar van RTL Nederland B.V. moest beslissen. De minister had bezwaar gemaakt tegen deze uitspraak en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde dat uitvoering van de uitspraak zou leiden tot onomkeerbare gevolgen door openbaarmaking van vertrouwelijke gegevens.

De voorzieningenrechter overwoog dat de minister in hoger beroep ging tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat hij meende dat de rechtbank zijn standpunt over de reikwijdte van artikel 1:42 van de Wet op het financieel toezicht ten onrechte niet had gevolgd. De voorzieningenrechter benadrukte dat de voorlopige voorzieningenprocedure niet bedoeld is om een definitief oordeel te vellen over de zaak, maar om een afweging te maken van de betrokken belangen. Hij concludeerde dat afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening zou leiden tot onomkeerbare gevolgen voor de minister, terwijl er geen zwaarwegende belangen waren die tegen toewijzing van het verzoek pleiten.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de uitspraak van de rechtbank geschorst totdat het College op het hoger beroep van de minister uitspraak heeft gedaan. De beslissing is openbaar uitgesproken en de proceskosten zijn niet toegewezen.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/237
22310
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juni 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening van

de Minister van Financiën (minister)

(gemachtigde: mr. drs. M.A.G. Stolker),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 27 maart 2014, met kenmerk 12/2549, in het geding tussen de minister en

RTL Nederland B.V. (RTL)

(gemachtigden: R.B.W. Lukassen en R.J.E. Vleugels).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2011 (het primaire besluit) heeft de minister het verzoek van RTL om openbaarmaking op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van, kortgezegd, het archief van de Commissie van Onderzoek DSB Bank (de commissie Scheltema), voor zover op dit verzoek nog niet is beslist en voor zover deze informatie niet al openbaar is, geweigerd met verwijzing naar de Wob en artikel 1:42 van de Wet op het financieel toezicht (Wft).
Bij besluit van 13 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft de minister het tegen dit besluit gemaakte bezwaar van RTL ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft zich onbevoegd verklaard van het daartegen door RTL ingestelde beroep kennis te nemen en het beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank Rotterdam.
Bij uitspraak van 27 maart 2014, op diezelfde datum aan partijen verzonden, heeft de rechtbank het beroep van RTL gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen twaalf weken na de datum van verzending van de uitspraak opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van deze uitspraak.
De minister heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij beslissing van 21 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter ten aanzien van de door de minister in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure overgelegde vertrouwelijke versies van een aantal gedingstukken beslist dat beperking van de kennisneming van de stukken gerechtvaardigd is.
Bij brief van 27 mei 2014 heeft RTL kenbaar gemaakt dat zij ermee instemt dat de voorzieningenrechter mede op grondslag van (de vertrouwelijke versie van) deze stukken uitspraak doet op het verzoek om voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2014.
De minister heeft zich door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen. Voor RTL is verschenen R.J.E. Vleugels, voornoemd.

Overwegingen

1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 8:108 van de Awb, kan, indien bij het College hoger beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uitgevoerde toetsing in het navolgende een oordeel meebrengt over de zaak ten gronde, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
2.
De rechtbank is in de aangevallen uitspraak van oordeel dat de minister RTL onvoldoende inzicht heeft verschaft in de samenstelling van het archief van de commissie Scheltema en onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat, naar hij heeft gesteld, het gehele archief onder het toepassingsbereik van artikel 1:42 dan wel 1:89 van de Wft valt. De rechtbank overweegt dat de minister niet heeft voldaan aan het verzoek van RTL om een opsomming van de documenten die zich in dat archief bevinden en om per document aan te geven welke weigeringsgrond voor openbaarmaking hij hanteert, maar slechts een globale indeling van het archief heeft aangegeven. Ook in beroep heeft de minister dit – ondanks dat hem na heropening van het onderzoek is verzocht de stukken over te leggen en een nadere toelichting te geven en hem nadien is gevraagd zijn reactie toe te lichten – niet gedaan. De rechtbank acht die door de minister gegeven toelichting niet toereikend, omdat ze te algemeen en onvoldoende gespecificeerd is en daarmee onvoldoende recht doet aan de uiteenlopende aard van de documenten. Volgens de rechtbank is van een aantal documenten niet duidelijk onder welke (sub)categorie zij vallen. Ten aanzien van de categorie stukken ‘gegevens die de commissie Scheltema bij de toezichthouders heeft opgevraagd’ oordeelt de rechtbank dat dit evident documenten betreft die vallen onder artikel 1:42, zevende lid, van de Wft, maar ook dan moet de minister specificeren en motiveren welke documenten onder die categorie vallen. Wat betreft de categorieën ‘gespreksverslagen met derden’, ‘beraadslagingen van de commissie Scheltema’, ‘e-mailwisseling tussen de commissieleden’ en ‘voorlopige versies van (hoofdstukken van) het rapport’ overweegt de rechtbank dat het daarbij gaat om documenten die door de commissie Scheltema zelf zijn geproduceerd. De rechtbank heeft deze stukken bekeken en ziet ten aanzien van de meeste een nauwe samenhang met artikel 1:42 van de Wft. Hiermee is echter – aldus de rechtbank – niet gezegd dat ze onder het toepassingsbereik van de Wft vallen, en voor zover dit niet het geval is, of er een andere grond is voor weigering van openbaarmaking. Ten slotte heeft de rechtbank stukken in het archief aangetroffen waarvan naar haar oordeel evident is dat ze niet onder het toepassingsbereik van de Wft vallen. Ten aanzien van deze stukken is niet steeds duidelijk of de minister meent dat zij vallen onder categorie ‘achtergrondinformatie uit openbare bronnen’ (al openbaar), ook omdat hij niet specificeert welke documenten volgens hem onder welke categorie vallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dan ook onvoldoende inzichtelijk gemaakt en onvoldoende gemotiveerd waarom openbaarmaking van (delen van) het archief van de commissie Scheltema (nog steeds) op grond van de Wft dient te worden geweigerd.
De rechtbank heeft in de lengte van de procedure aanleiding gezien de minister een termijn te stellen van twaalf weken om opnieuw op het bezwaar van RTL te beslissen. Daarbij heeft de rechtbank de minister opgedragen om binnen vier weken een volledige inventarislijst van het archief op te stellen, voorzien van een op deze lijst toegespitste motivering per document of categorie documenten, zodat voor RTL inzichtelijk(er) wordt welke documenten het archief behelst en zij (meer) gemotiveerd op het standpunt van de minister kan reageren.
3.
Het verzoek van de minister strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat hij geen gevolg aan de aangevallen uitspraak hoeft te geven totdat het College op het door de minister tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep heeft beslist. Uitvoering van de uitspraak leidt volgens de minister zonder meer tot openbaarmaking van gegevens en inlichtingen en daarmee tot onomkeerbare gevolgen.
RTL is, samengevat, van mening dat de minister, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw op het bezwaar dient te beslissen. Zonder een met inachtneming van die uitspraak genomen besluit leent de zaak zich niet voor behandeling in (hoger) beroep.
4.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
De minister komt in hoger beroep op tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat naar zijn mening de rechtbank zijn standpunt over de reikwijdte van artikel 1:42 van de Wft ten onrechte niet heeft gevolgd. De minister wenst van het College te vernemen of het met hem van oordeel is dat het gehele archief van een commissie die onderzoek gedaan heeft naar het toezicht op een individuele financiële instelling als zodanig moet worden geacht onder de reikwijdte van dit artikel te vallen, zodat de Wob niet van toepassing is.
De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor een oordeel over de vraag of de rechtbank terecht tot het hiervoor onder 2 vermelde oordeel is gekomen. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot een afweging van de betrokken belangen.
Afwijzing van het verzoek zal tot onomkeerbare gevolgen leiden. Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van in ieder geval een deel van de documenten uit het archief, betekent dat de minister gegevens aan RTL zal moeten verstrekken waarvan hij in hoger beroep stelt dat openbaarmaking op grond van de Wft moet worden geweigerd. Dit kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Voorts heeft de rechtbank de minister opgedragen een volledige inventarislijst en een daarop toegespitste motivering op te stellen, terwijl hij, in het geval het College zijn opvatting omtrent de reikwijdte van artikel 1:42 van de Wft zou delen, daartoe niet zou hoeven overgaan. De minister heeft er belang bij dat een dergelijke situatie wordt voorkomen. Voor afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening bestaat, gelet daarop, alleen aanleiding indien daartegenover zeer zwaarwegende belangen staan. Daarvan is echter niet gebleken. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in dier voege dat de uitspraak van de rechtbank van 27 maart 2014 wordt geschorst totdat het College op het daartegen ingestelde hoger beroep uitspraak heeft gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, in aanwezigheid van
mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 juni 2014.
w.g. W.E. Doolaard w.g. C.G.M. van Ede
Afschrift verzonden aan partijen op: