Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2014 in de zaak tussen
V.O.F. [naam 1], te [vestigingsplaats], appellante
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
€ 42.436,98 aan netto bedrijfstoeslag voor 2012 is uitgekeerd.
Overwegingen
Op het moment van indiening van de Gecombineerde opgave voor 2012 beschikte appellante over de beslissing op bezwaar van 1 december 2011 tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag over 2010; uit die beslissing bleek dat het perceel volledig was goedgekeurd. Daarom mocht appellante er bij de indiening van de opgave voor 2012 van uitgaan dat het gehele perceel subsidiabele landbouwgrond betrof. Voor zover toch zou worden geoordeeld dat het perceel terecht gedeeltelijk is afgekeurd, is appellante van oordeel dat ten onrechte een sanctie in de vorm van een kortingsbedrag is opgelegd.
Mede onder verwijzing naar de eerdergenoemde uitspraak van 16 september 2013 overweegt het College dat het verweerder vrij staat om categorieën van percelen te benoemen die naar zijn mening geen subsidiabele hectaren opleveren omdat zij (in de regel) niet als landbouwgrond kunnen gelden, dan wel (in de regel) ongeschikt zijn voor de uitoefening van enige landbouwactiviteit. Verweerder dient echter in voorkomend geval aannemelijk te maken dat een door de landbouwer opgegeven perceel inderdaad de kenmerken van een voor landbouwdoeleinden ongeschikt stuk grond heeft.
Ook al is verweerder er in geslaagd om dit bewijs te leveren, dit betekent niet dat appellante in de gegeven omstandigheden een verwijt kan worden gemaakt vanwege het feit dat zij bij de Gecombineerde opgave voor 2012 het gehele perceel 22 heeft opgegeven.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij een sanctie in de vorm van een (extra) korting is toegepast;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,- aan appellante te vergoeden.