ECLI:NL:CBB:2014:184

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
AWB 12/978
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • B. Verwayen
  • P.M. van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 in het kader van kapitaallastenproblematiek ziekenhuizen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 13 mei 2014, in de zaak tussen Stichting Saxenburgh Groep en de Nederlandse Zorgautoriteit, staat de kapitaallastenproblematiek van ziekenhuizen centraal. De zaak betreft de toepassing van onderdeel 3.1, onder b, van de Beleidsregel Compensatie IVA 2010. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) had in een tariefbeschikking van 26 september 2011 de nacalculatie 2010 van het Röpcke Zweersziekenhuis te Hardenberg verwerkt, maar had het verzoek van appellante om versnelde afschrijving van plankosten van nieuwbouw afgewezen. Appellante, de Stichting Saxenburgh Groep, stelde dat de plankosten wel degelijk betrekking hadden op te realiseren nieuwbouw en dat de NZa ten onrechte niet was overgegaan tot versnelde afschrijving.

De rechtbank overweegt dat met de invoering van een nieuw systeem van prestatiebekostiging in 2012, ziekenhuizen zelf het risico voor de dekking van kapitaallasten dragen. De beleidsregel voorziet in een volledige vergoeding voor afschrijvingen van immateriële vaste activa (IVA) die aan het A-segment kunnen worden toegerekend. Het geschil draait om de vraag of de plankosten van nieuwbouw onder deze regeling vallen. De NZa heeft in haar besluitvorming de e-mail van appellante van 14 juli 2011 als uitgangspunt genomen, waarin appellante aangaf dat de plankosten geen betrekking hadden op lopende of na 2008 in gebruik genomen bouwprojecten.

Het College concludeert dat de plankosten niet onder de beleidsregel vallen, omdat deze geen betrekking hebben op lopende of na 2008 in gebruik genomen bouwprojecten. De NZa heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de betreffende post niet valt onder onderdeel 3.1, onder b, van de beleidsregel. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/978
13950

Uitspraak van de meervoudige kamer van 13 mei 2014 in de zaak tussen

Stichting Saxenburgh Groep, te Hardenberg, appellante

(gemachtigde: B.C. Hoogland),
en

de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster

(gemachtigden: mrs. J.J. Rijken en H.M. den Herder).

Procesverloop

Verweerster heeft bij tariefbeschikking van 26 september 2011 de nacalculatie 2010 verwerkt van het Röpcke Zweersziekenhuis te Hardenberg dat onderdeel is van appellante.
Bij besluit van 29 augustus 2012 heeft verweerster het bezwaar van appellante tegen voormelde tariefbeschikking gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2013 waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden B.C. Hoogland en mr. J.J. Rijken hun standpunten nader hebben toegelicht.

Overwegingen

1.
Met ingang van 2012 is voor de ziekenhuiszorg een nieuw systeem van prestatiebekostiging ingevoerd. Dit brengt onder meer met zich dat het systeem van functiegerichte budgettering wordt beëindigd en dat de gegarandeerde, productieonafhankelijke kapitaallastenvergoeding voor ziekenhuizen komt te vervallen. Onder het systeem van functiegerichte budgettering worden de in de budgetten van ziekenhuizen op te nemen bedragen voor kapitaallasten bepaald aan de hand van de Beleidsregel afschrijving (CI-957/CA-165). Deze beleidsregel gaat uit van vaste jaarlijkse afschrijvingspercentages.
Onder het nieuwe systeem van prestatiebekostiging dragen ziekenhuizen zelf het risico voor de dekking van de kapitaallasten. Mede in verband hiermee heeft verweerster, op aanwijzing van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister), een aantal overgangsregelingen in het leven geroepen waaronder de Beleidsregel Compensatie IVA 2010 (BR-CU-2002; hierna: de beleidsregel). Deze beleidsregel voorziet in een volledige vergoeding voor afschrijvingen van immateriële vaste activa (IVA) die aan het A-segment kunnen worden toegerekend.
Het geschil gaat over een post voor plankosten van nieuwbouw. Appellante heeft een nacalculatieformulier 2010 ingediend. Op dit formulier is een bedrag opgevoerd als versnelde afschrijving IVA A-segment. De post voor plankosten van nieuwbouw vormt een onderdeel van dit verzoek om versnelde afschrijving. Bij tariefbeschikking van 26 september 2011 heeft verweerster de nacalculatie 2010 voor appellante verwerkt. Verweerster is daarbij niet overgegaan tot honorering van het verzoek om versnelde afschrijving. Tegen de tariefbeschikking van 26 september 2011 heeft appellante bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerster bij het bestreden besluit het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerster heeft het verzoek om versnelde afschrijving voor een groot deel alsnog gehonoreerd, maar niet voor zover dit betrekking heeft op voormelde post voor plankosten.
2.
In de beleidsregel is vermeld:
ʺ 3. Toepassingsbereik
3.1.
Deze beleidsregel is van toepassing op:
a. immateriële vaste activa (IVA) conform definitie NZa-nacalculatieformulier / NZI-rekeningschema die (i) in de jaarrekening 2008 als IVA waren geclassificeerd of (ii) in eerdere jaarrekeningen als IVA waren geclassificeerd en in de jaarrekening 2008 waren geclassificeerd als financiële vaste activa of op basis van de aanvulling op de RJ-uiting 2008-2 [uiting van de Raad voor de Jaarverslaggeving – toev. College] als materiële vaste activa (iii) in de jaarrekening 2007 zijn afgeboekt onder gelijktijdige opneming van een vordering op de overheid van dezelfde omvang met verwijzing naar afschaffing van het bouwregime;
b. (nieuwe) asbestproblemen en plankosten van lopende of na 2008 in gebruik genomen / te nemen bouwprojecten met WTZi-vergunning of gerealiseerd uit de trekkingsruimte waarvan activering uiterlijk in de jaarrekening 2010 plaatsvindt.ʺ
3.
Appellante is van mening dat verweerster ten onrechte niet op basis van de beleidsregel is overgegaan tot versnelde afschrijving van de post voor plankosten van nieuwbouw. Appellante voert aan dat zij nimmer een officieel besluit heeft genomen de nieuwbouwplannen voor het Röpcke Zweersziekenhuis stop te zetten. Deze plannen zijn ontstaan in een periode van veranderende regelgeving met betrekking tot de vergoeding van kapitaallasten. Vervolgens kwam de kredietcrisis en zijn de bancaire eisen voor kredietverlening aangescherpt. Dit heeft volgens appellante tot gevolg gehad dat de oorspronkelijke bouwplannen moesten worden aangepast. Ook het uitblijven van bankgaranties van onder andere de gemeente Hardenberg heeft geleid tot een verdere aanpassing van de businesscase. Maar uiteindelijk hebben alle gemaakte plankosten volgens appellante betrekking op de te realiseren nieuwbouw van het ziekenhuis.
4.
Verweerster heeft bij de herbeoordeling in bezwaar in het algemeen het saldo IVA uit de jaarrekening 2006 gehanteerd als uitgangspunt voor de toepassing van onderdeel 3.1, onder a, van de beleidsregel, omdat was gebleken dat een aantal ziekenhuizen RJ-uiting 2008-2 al in de jaarrekening 2007 had toegepast en IVA had afgeboekt. Voor het Röpcke Zweersziekenhuis, dat onderdeel is van appellante, worden echter geen aparte jaarrekeningen opgesteld, waardoor dit uitgangspunt niet kon worden gehanteerd. Verweerster is daarom uitgegaan van de e-mail van appellante van 14 juli 2011 waarin zij een toelichting op het nacalculatieformulier 2010 heeft gegeven. De post voor plankosten van nieuwbouw valt buiten het bedrag dat op grond van onderdeel 3.1, onder a, van de beleidsregel voor versnelde afschrijving in aanmerking komt. Voor wat betreft de toepassing van onderdeel 3.1, onder b, van de beleidsregel merkt verweerster op dat de plankosten blijkens de e-mail van appellante geen betrekking hebben op lopende of na 2008 in gebruik genomen / te nemen bouwprojecten, maar op stopgezette nieuwbouw. Ter zitting heeft verweerster hieraan toegevoegd dat voor de bouwplannen van appellante geen WTZi-vergunning is verleend, zodat de post ook om deze reden niet voor versnelde afschrijving op grond van onderdeel 3.1, onder b, van de beleidsregel in aanmerking komt.
5.
Niet in geschil is dat de post voor plankosten van nieuwbouw niet op grond van onderdeel 3.1, onder a, van de beleidsregel voor versnelde afschrijving in aanmerking komt. Wat betreft de toepassing van onderdeel 3.1, onder b, van de beleidsregel overweegt het College het volgende. In haar e-mail van 14 juli 2011 heeft appellante onder meer vermeld:
ʺ In de jaren 2007 t/m 2010 heeft Saxenburgh (…) geïnvesteerd in enerzijds de plankosten en anderzijds kosten die samenhangen met begeleiding in een dergelijk bouwproject. (…) Medio 2010 is in een vergadering van de Raad van Toezicht goedkeuring gegeven aan het voorlopig ontwerp en is de businesscase definitief uitgewerkt. Vervolgens zij we met diverse financiers in onderhandeling getreden. Begin 2011 is echter gebleken dat wij niet in staat waren om de plannen zoals goedgekeurd door de Raad van Toezicht, in de huidige vorm gefinancierd te krijgen nadat de laatste financier is afgehaakt.
Omdat duidelijk is geworden dat de plankosten zoals deze nu op tafel liggen niet meer zullen resulteren in te realiseren nieuwbouw van het ziekenhuis, hebben wij besloten de plankosten te activeren ultimo 2010 en deze versneld af te schrijven in de jaarrekening 2010.
(…) Hierbij is het evident dat dergelijke plankosten tot een toekomstig boekwaardeprobleem gaat leiden, aangezien de te realiseren nieuwbouw niet gebaseerd zal zijn op deze plankosten.ʺ
Gelet hierop staat naar het oordeel van het College genoegzaam vast dat de plankosten geen betrekking hebben op lopende of na 2008 in gebruik genomen / te nemen bouwprojecten. Verweerster heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de betreffende post niet valt onder onderdeel 3.1, onder b, van de beleidsregel.
6.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, mr. B. Verwayen en mr. P.M. van der Zanden, in aanwezigheid van mr. B.S. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2014.
w.g. W.E. Doolaard de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen