ECLI:NL:CBB:2014:145

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
AWB 12/721
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fysiek dreigend gedrag van registeraccountant en de beoordeling van de accountantskamer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [naam 1] RA tegen een uitspraak van de accountantskamer van 22 juni 2012, waarin een klacht van [naam 2] RA tegen hem gegrond werd verklaard. De klacht betrof fysiek dreigend gedrag van [naam 1] tijdens een bespreking op 6 juni 2011. De accountantskamer had [naam 1] een waarschuwing opgelegd. In hoger beroep heeft [naam 1] de gronden van zijn beroep ingediend, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelt dat de accountantskamer terecht tot haar oordeel is gekomen. Het College heeft de verklaringen van beide partijen in overweging genomen en concludeert dat [naam 1] zich fysiek zodanig heeft gedragen dat er een bedreigende situatie is ontstaan. Het College volgt de accountantskamer in haar oordeel dat de gedragingen van [naam 1] het accountantsberoep in diskrediet brengen en in strijd zijn met de professionaliteitseisen zoals vastgelegd in de Verordening Gedragscode. Het College verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de maatregel van waarschuwing.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zaaknummer 12/721 10 april 2014
20150
Uitspraak op het hoger beroep van:
[naam 1] RA, te [woonplaats], appellant (hierna: [naam 1]) van een uitspraak van de accountantskamer van 22 juni 2012 met nummer 12/222 Wtra AK.

1.Het procesverloop in hoger beroep[naam 1] heeft bij brief van 15 juli 2012, bij het College binnengekomen op 19 juli 2012, hoger beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak van de accountantskamer, gegeven op een klacht, op 1 februari 2012 door [naam 2] RA (hierna: [naam 2]) ingediend tegen [naam 1].

De accountantskamer heeft bij brief van 15 augustus 2012 de stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 16 september 2012 heeft [naam 1] de gronden van het hoger beroep ingediend.
Bij brief van 29 oktober 2012 heeft [naam 2] een reactie op het hoger beroep ingediend.
Op 16 januari 2014 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zijn verschenen. [naam 2] werd bijgestaan door kantoorgenoot [naam 3] RA. Ter zitting is de zaak gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 12/722.

2.De uitspraak van de accountantskamer

Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht gegrond verklaard en [naam 1] de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Ter zake van de formulering van de klacht door de accountantskamer, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2012:YH0275), die als hier ingelast wordt beschouwd.

3.De beoordeling van het hoger beroep

3.1
[naam 1] keert zich in de kern tegen het oordeel van de accountantskamer dat aannemelijk is dat - op 6 juni 2011 - [naam 1] [naam 2] bij het verlaten van de ruimte, waar zij een bespreking hadden gevoerd, de doorgang heeft belet en hem al vasthoudend tegen de muur heeft aangedrukt, en wel op een zodanige wijze dat daardoor een bedreigende situatie ontstond. Het College volgt [naam 1] hierin niet gelet op het volgende.
3.2
Het College stelt voorop dat de accountantskamer zich heeft gebaseerd op verklaringen van zowel [naam 2] als [naam 1] die zijn weergegeven in overweging 4.4.3 van de bestreden tuchtuitspraak, waarbij voor klager moet worden gelezen [naam 2] en voor betrokkene [naam 1]:
" 4.4.2 Ter toelichting van zijn klacht heeft klager aangaande dit gesprek het volgende naar voren gebracht.
‘Tijdens de bespreking op 6 juni 2011 had hij (klager) - naast de te verrekenen kosten- ook een eventuele aanpassing van de onderlinge verdeelsleutel ter sprake gebracht gezien de intussen ontstane scheefgroei in werkzaamheden en verantwoordelijkheden. Tijdens het gesprek heeft hij zijn visie over de afrekening van het boekjaar 2010 van de klant gegeven en heeft klager aangegeven dat een aanpassing van de verdeelsleutel redelijk was. Betrokkene gaf toen aan het daar niet mee eens te zijn, waarna klager aangaf dat hij er ‘s avonds over na wilde denken en dat ze er dan de volgende morgen verder over zouden kunnen praten.
Betrokkene eiste volgens klager echter directe betaling van wat hij zijn deel achtte en hij begon klager te bedreigen en vervolgens fysiek aan te vallen en te slaan. Klager heeft toen ter plekke aan beklaagde een cheque uitgeschreven om erger te voorkomen.’
4.4.3
Betrokkene heeft zich hiertegen verweerd door samengevat weergegeven te stellen dat klager de feiten verdraait en een valse voorstelling van zaken heeft gegeven.
Betrokkene heeft echter niet ontkend dat op 6 juni 2011 enig fysiek contact is geweest tussen hem en klager. Te dier zake heeft hij ter zitting naar voren gebracht dat hij en klager zich in het kantoor van klager bevonden met een kleine doorgangsruimte. Hij heeft klager, die weg wilde lopen nadat hij mededeelde de factuur niet te betalen, en die zijns inziens een minzame glimlach vertoonde, in de doorgang tegengehouden en daarbij gezegd dat klager niet wegkwam zonder te betalen; hij hield klager daarbij vast. Daarbij kan het zijn dat klager tegen de muur is gekomen omdat de doorgang smal was. Hij zou klager echter niet geslagen hebben."
Deze verklaringen van [naam 1] staan tevens vermeld in het proces-verbaal van de zitting van de accountantskamer:
" - Op 6 juni 2011 had ik een afspraak met [naam 2] in een vergaderruimte in het kantoor van [naam 2]. Dit is een erg kleine ruimte met daarin een tafel en stoelen. De doorgangsruimte tussen de tafel en de muur is ongeveer een stoelbreedte. Na discussie omtrent de betaling wilde [naam 2] weggaan. Met een minzaam lachje deelde hij mee dat we er toch niet uit zouden komen. Ik heb [naam 2] tegengehouden en gezegd dat hij niet wegkwam zonder te betalen. Wij hielden elkaar daarbij vast.
- (…) Ik sluit niet uit dat hij met zijn lichaam tegen de muur is gekomen."
3.3
Ter zitting bij het College heeft [naam 1] ontkend dergelijke verklaringen bij de accountantskamer te hebben afgelegd. Zijn lezing aangaande het fysieke contact op 6 juni 2011 is dat hij tegen [naam 2] heeft gezegd dat hij niet weggaat voordat [naam 2] heeft betaald en dat de kamer zo klein was dat, toen [naam 2] wegliep, [naam 1] niet kon voorkomen dat [naam 2] tegen hem opliep. Het College ziet in deze enkele ontkenning en de eerst ter zitting gegeven andere lezing geen aanleiding ervan uit te gaan dat de accountantskamer de verklaringen van [naam 1] als hiervoor vermeld onder 3.2, onjuist heeft weergegeven. Hierbij neemt het College in aanmerking dat [naams] lezing van het fysieke contact op 6 juni 2011 ter zitting bij het College substantieel afwijkt van zijn verklaringen zoals vastgesteld door de accountantskamer en [naam 1] die lezing pas heeft gegeven nadat het College hem ter zitting de door de accountantskamer vastgestelde verklaringen ter zake heeft voorgehouden. Het College acht [naams] ontkenning daarom niet overtuigend. De omstandigheid dat [naam 1] pas na de inzending van zijn beroepsgronden op 16 september 2012 het proces-verbaal van de zitting van de accountantskamer heeft ontvangen, kan hem niet baten, omdat de desbetreffende verklaringen reeds staan vermeld in de hiervoor geciteerde overweging 4.3.3 van de bestreden uitspraak die [naam 1] daarvoor al in zijn bezit had. Daarnaast bieden de gedingstukken op geen enkele wijze steun voor [naams] lezing van de gebeurtenissen op 6 juni 2011 ter zitting bij het College. Diens schriftelijke reactie van 27 februari 2012 op het klaagschrift van [naam 2] biedt veeleer steun voor zijn verklaringen als vastgesteld door de acountantskamer. [naam 1] schrijft daar als volgt, waarbij voor klager [naam 2] moet worden gelezen en voor verweerder [naam 1]:
" Toen klager vervolgens uit de piepkleine kamer wilde weglopen heeft verweerder geprobeerd hem tegen te houden onder de mededeling dat verweerder niet zou vertrekken zonder enige betaling van diens faktuur."
3.4
Het College overweegt voorts dat de stelling van [naam 1] dat [naam 2] ten aanzien van het fysieke contact op 6 juni 2011, tevens neergelegd in een aangifte (zes weken later op 14 juli 2011), een valse voorstelling van zaken heeft gegeven, afstuit op [naams] eigen - door de accountantskamer vastgestelde - verklaringen. Mede in aanmerking nemende dat [naam 2] (in hoger beroep) steeds heeft vastgehouden aan zijn versie van de gebeurtenissen op 6 juni 2011, zoals hiervoor weergegeven onder 3.2, heeft de accountantskamer zich niet ten onrechte gebaseerd op de verklaringen van [naam 2] en, met name, die van [naam 1] zelf.
3.5
Naar het oordeel van het College heeft de accountantskamer terecht aannemelijk geacht dat [naam 1] zich op 6 juni 2011 ten opzichte van [naam 2] fysiek zodanig heeft gedragen, dat daardoor een bedreigende situatie ontstond. Dat [naam 2] groter is dan [naam 1], doet aan de inhoud en de overtuigingskracht van die verklaringen niet af en brengt niet met zich dat geen sprake kan zijn geweest van een fysiek dreigende situatie.
3.6
Het College is met de accountantskamer van oordeel dat een dergelijke handelwijze het accountantsberoep in diskrediet brengt en in strijd is met het fundamentele beginsel van professionaliteit als bedoeld in artikel A-100.4 van de Verordening Gedragscode (RA’s).
De grieven falen.
3.7
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het College, in aanmerking nemende de ernst en aard van de gedraging, de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden.
3.8
Het College zal het hoger beroep ongegrond verklaren.
3.9
Na te melden beslissing op het hoger beroep berust op artikel 43, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants en artikel 39 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

4.De beslissing

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.M. Smorenburg, mr. H. Bolt en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Michael, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 april 2014.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. S.D.M. Michael